Om bedrijfseconomische redenen heeft een kinderopvangorganisatie haar ondernemingsraad om advies verzocht voor een reorganisatie, waarbij medewerkers zullen worden ontslagen. De ondernemingsraad adviseert negatief, tenzij er een sociaal plan wordt overeengekomen met de vakbonden. Aangezien de kinderopvangorganisatie en de vakbonden niet tot overeenstemming komen, over een sociaal plan, heeft de kinderopvangorganisatie haar sociaal plan eenzijdig afgekondigd. Nadat het UWV geweigerd heeft toestemming te verlenen om de arbeidsverhouding met een locatieleidster op te zeggen, verzoekt de organisatie de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met deze medewerkster. In de beoordeling van dit verzoek weegt de kantonrechter ook bet advies van de ondernemingsraad mee.
Artikelen 7:685 BW
Artikel 25 Wet op de Ondernemingsraden (WOR) Rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht kantonrechter, locatie Utrecht, 5 maart 2014 ECLI:NL:RBMNE:2014:801
Feiten
In deze procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een locatieleidster, is de werkgever een kinderopvangorganisatie. In 2012 is in verband met de vermindering van de vraag naar kinderopvang de omzet aanzienlijk teruggelopen. Dit was reden om in 2012 tweemaal een reorganisatie door te voeren. Per juli 2013 zijn er nog 198 personen (109 fte) in dienst. In juli 2013 heeft de organisatie haar ondernemingsraad om advies verzocht voor een derde reorganisatie waarbij 21,2 fte’s (44 werknemers) zullen worden ontslagen. De ondernemingsraad heeft hierop negatief geadviseerd, tenzij een sociaal plan zou worden overeengekomen met de vakbonden. Met de vakbonden is geen overeenstemming bereikt over een sociaal plan. Daarop heeft de organisatie wel eenzijdig een sociaal plan afgekondigd.
Nadat een aantal werknemers intern is herplaatst en met een aantal werknemers voorafgaand aan een UWV-procedure een vaststellingsovereenkomst is gesloten, heeft de organisatie uiteindelijk bij het UWV nog voor negen werknemers een ontslagaanvraag ingediend. Met zes van de werknemers is alsnog een vaststellingsovereenkomst overeengekomen, tijdens de procedure. Twee aanvragen zijn door het UWV ingewilligd. Met betrekking tot een locatieleidster heeft het UWV geweigerd toestemming te verlenen voor opzegging. Ten behoeve van deze werkneemster verzoekt de organisatie nu om ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter vindt, net als het UWV, dat uit de financiële stukken voldoende blijkt dat er bij de organisatie een noodzaak bestaat tot sanering van de loonkosten. Uit de financiële gegevens is gebleken dat vanaf 2012 de omzet aanzienlijk terugloopt en dat het bedrijfsresultaat over 2013 uitkomt op een verlies. Een beeld dat past bij de ingrijpende gevolgen die de economische crisis voor de kinderopvang in het geheel heeft, zo overweegt de kantonrechter. De kantonrechter acht dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat tot kostenreductie moet worden gekomen en daarmee dat collectief ontslag gerechtvaardigd is. Als bij de vestiging in Abcoude, waar de locatieleidster werkzaam is betere resultaten worden geboekt dan bij de andere vestigingen, dan duet dat volgens de kantonrechter niet of aan de noodzaak om de gehele organisatie te reorganiseren.
De vraag is vervolgens op welke wijze voor de functie van locatieleidster het gebied waarbinnen dient te worden afgespiegeld, moet worden bepaald. Het UWV heeft het verzoek om toestemming voor opzegging geweigerd omdat de organisatie het afspiegelingsbeginsel niet juist heeft toegepast. De functie van de locatieleidster werd afgespiegeld over de gehele organisatie en niet over de bedrijfsvestiging Abcoude, terwij1 de organisatie niet (voldoende) had onderbouwd dat in dit geval de gehele organisatie gezien moet worden als bedrijfsvestiging. In deze procedure bij de kantonrechter heeft de organisatie het afspiegelingsbeginsel daarom, conform de beslissing van het UWV, per bedrijfsvestiging toegepast.
De kantonrechter neemt in de beoordeling tot uitgangspunt dat een werkgever een zekere mate van vrijheid heeft bij de inrichting van de bedrijfsvoering. Volgens de organisatie dient het aantal pedagogisch medewerkers in omvang teruggebracht te worden en maakt deze ‘krimp dat de functie van locatieleider op iedere vestiging moet worden opgeheven, dus ook op de vestiging Abcoude. De aansturing van de verschillende vestigingen dient herverdeeld te worden over de resterende locatieleiders, waarbij de functies van locatieleiders worden ondergebracht op het centraal kantoor. In de adviesaanvraag aan de ondernemingsraad heeft de organisatie deze noodzakelijk geachte wijziging ook uitvoerig uiteengezet. Daarbij heeft zij vermeld dat een locatieleider met veel uren ook meerdere locaties kan aansturen en dat op basis daarvan de formatie teruggebracht kan worden naar 2,2 fte.
De kantonrechter oordeelt dat de locatieleidster geen steekhoudende argumenten heeft aangevoerd tegen de wijziging van de organisatiestructuur op deze wijze. Dat een vestiging goede resultaten boekt, hoeft er volgens de kantonrechter niet zonder meer toe te leiden dat er geen noodzaak is voor een reorganisatie waarbij ook deze vestiging betrokken is. Daarbij acht de rechter van belang dat gebleken is dat de onderlinge afstand van de verschillende locaties gering is en dat de locatieleidsters onderling uitwisselbaar zijn. Bovendien is gebleken dat de ondernemingsraad op dit onderdeel niet negatief heeft geadviseerd, als er maar een sociaal plan wordt overeengekomen met de vakbonden, zo voegt de kantonrechter daaraan toe. Gelet op het uitgangspunt dat er een zekere mate van beleidsvrijheid is voor een ondernemer en op het feit dat voldoende is gebleken dat bedrijfseconomische redenen dwingen tot een zodanige reorganisatie dat de functie van locatieleider voortaan uitgeoefend wordt op het centraal kantoor, kan naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat de organisatie in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat de arbeidsplaats van de locatieleidster moet komen te vervallen. Als wordt afgespiegeld binnen de bedrijfsvestiging Abcoude leidt dit logischerwijs tot het einde van het dienstverband van verweerster, daar zij daar de enige locatieleidster was.
Ondanks dat de organisatie ter zake van de reorganisatie een sociaal plan heeft opgesteld waarmee de ondernemingsraad niet heeft ingestemd en waarmee de vakbonden evenmin hebben ingestemd, kent de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval toch een vergoeding toe overeenkomstig dit eenzijdig sociaal plan. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat er sprake zal zijn van een onredelijke behandeling indien deze locatieleidster een hogere vergoeding krijgt dan de andere werknemers die boventallig zijn verklaard. Verder wordt hier van belang geacht dat voldoende is gebleken dat de organisatie een (te) beperkt eigen vermogen heeft.
Aantekening
De procedure tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst is een wat bijzondere procedure. Het gaat hier om een spoedprocedure waarin de kantonrechter een billijkheidsoordeel velt. Bij de vaststelling en de weging van de feiten is de rechter vrijer dan in een normale procedure. Mede omdat hoger beroep tegen een ontbindingsbeschikking in beginsel niet mogelijk is, is de ontbindingsprocedure er op gericht om met alle relevante factoren rekening te houden. Dat betekent dus ook dat het advies van de ondernemingsraad in positieve of negatieve zin door de kantonrechter in zijn oordeel kan worden betrokken. Het betekent ook dat de kantonrechter een eenzijdig ‘sociaal plan’ kan toepassen.
Let op
Dit verandert niets aan de regel dat de rechter alleen gebonden is aan een sociaal plan indien dit schriftelijk is overeengekomen met (representatieve) vakbonden. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de waarde die bij een beëindiging van een arbeidsovereenkomst wegens reorganisatie moet worden toegekend aan een sociaal plan, afhangt van de wijze waarop het sociaal plan tot stand is gekomen. Als het eenzijdig door de werkgever is vastgesteld, kan de rechter aan de daarin genoemde bedragen voorbij gaan. Hetzelfde geldt als het sociaal plan wel de instemming heeft van de ondernemingsraad, maar niet van de betrokken vakbonden (zie ook Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, sector civiel recht, 11 december 2012 in RvM Afl. 1, januari 2013).