In verband met bezuinigingen op de landelijke publieke omroep hebben twee van de publieke omroepen besprekingen gevoerd om te komen tot een fusie van hun bedrijfsorganisaties tot een nieuw omroepbedrijf. In juli 2012 heeft een van deze omroepen aan haar ondernemingsraad (or) advies gevraagd inzake fusie op hoofdlijnen. Inzicht in de exacte personele gevolgen van de fusie, alsook een financiële onderbouwing aan de hand waarvan de or kan beoordelen of de bezuinigingsdoelstellingen wordt behaald, ontbreekt in dit stadium De or wijst er in zijn advies onder meer op dat het geven van een advies op hoofdlijnen op basis van niet uitgewerkte plannen het gevaar in zich houdt dat op die hoofdlijnen in een later stadium niet kan worden teruggekomen. De Ondernemingskamer overweegt op dit punt dat het de omroep in beginsel vrij staat de besluitvorming en daarmee het adviestraject door de or in fases vorm te geven, maar dat de verantwoordelijkheid voor het goede verloop van bet medezeggenschapstraject onder meer inhoudt dat de ondernemer moet voorkomen .dat onduidelijkheid ontstaat over de. fasering en dat hij moet waarborgen dat de fasering geen afbreuk doet aan de effectiviteit van de medezeggenschap. Het ontbreken van een financiële onderbouwing en het ontbreken van een overzicht van de gevolgen voor het personeel leidt in dit geval tot onomkeerbare gevolgen voor het personeel waarover de or zich geen afdoende oordeel heeft kunnen vormen.
Artikel 25 Wet op de Ondernemingsraden
Gerechtshof Amsterdam Ondernemingskamer,
19 april 2013 – 200.118.094/01 OK
Feiten
In het najaar van 2010 heeft het kabinet bezuinigingen op de landelijke publieke omroep aangekondigd die ertoe zullen leiden dat er met ingang van 2016 slechts ruimte zal bestaan voor maximaal acht publieke omroeporganisaties. Eind 2011 hebben de publieke omroepen ter invulling van deze acht plaatsen het zogenaamde 3-3-2 model ontwikkeld. Hier is in het geding de fusie van twee van deze bedrijfsorganisaties tot een nieuw omroepbedrijf. Na een voorfase waarin informatie is gedeeld met de or, is de or begin juli 2012 advies gevraagd over het voorgenomen besluit ‘inzake fusie van bedrijfsorganisaties (…) op hoofdlijnen’. Onder het kopje ‘personele gevolgen’ staat in deze adviesaanvraag onder meer dat nog niet bekend is hoeveel medewerkers zullen overgaan naar het nieuwe omroepbedrijf. Dit zal in een later stadium worden uitgewerkt en dan ter advisering aan de or worden voorgelegd, zo stelt de adviesaanvraag.
Ook omtrent de maatregelen waarmee de gevolgen voor de medewerkers warden opgevangen, bestaat nog geen duidelijkheid in de adviesaanvraag. Deze vermeldt slechts dat het vigerende sociaal plan naar alle waarschijnlijkheid zal worden verlengd. In zijn advies wijst dat de or erop dat de adviesaanvraag hiermee niet aan de wettelijke vereisten van art. 25 lid 3 WOR voldoet Het is immers niet duidelijk wat de gevolgen voor het personeel zijn.
Ook wijst de or op het gemis aan cijfers waaruit blijkt wat de fusie en de bezuinigingen en reorganisatie opleveren aan besparingen. De or kan de gevolgen van de fusie en de te realiseren bezuinigingsdoelstellingen zodoende niet voldoende beoordelen. In zijn besluit op dit advies merkt de bestuurder onder meer op dat de tot op heden ontbrekende informatie in het kader van later volgende deeladviesaanvragen nog zal worden verstrekt en tegelijkertijd dat de fusie van de bedrijfsorganisaties van de omroepen als zodanig sinds 12 november 2011 niet meer ter discussie staat. De or wendt zich hierop tot de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
Oordeel Ondernemingskamer
De Ondernemingskamer overweegt dat het de omroep in beginsel vrij staat om de besluitvorming en daarmee de advisering door de or over de fusie in fases vorm te geven, met dien verstande dat de ondernemer primair verantwoordelijk is voor het goede verloop van het medezeggenschapstraject. Die verantwoordelijkheid houdt onder meer in dat de ondernemer moet voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de fasering en dat hij moet waarborgen dat de fasering geen afbreuk doet aan de effectiviteit van de medezeggenschap.
Fasering mag er echter niet toe leiden dat de ondernemer zich in de eerste fase van de besluitvorming op het standpunt stelt dat bedenkingen van de or tegen het voorgenomen besluit te vroeg naar voren worden gebracht, en in een latere fase aan de or tegenwerpt dat die bedenkingen te laat komen gelet op het reeds genomen (deel)besluit in een eerdere fase.
De bezwaren van de or dat de financiële onderbouwing ontbreekt aan de hand waarvan de or zou kunnen beoordelen of de bezuinigingsdoelstellingen worden gehaald en dat er overzicht ontbreekt van de gevolgen voor het personeel, acht de Ondernemingskamer gegrond. De in de adviesaanvraag opgenomen tekst onder het kopje ‘personele gevolgen’ acht de Ondernemingskamer zodanig vaag dat de or met recht vragen kon formuleren en om nadere financiële informatie kon vragen. De omroep heeft ten onrechte nagelaten daarop afdoende in te gaan. Het verweer dat het overleggen van financiële gegevens onmogelijk was omdat die gegevens niet beschikbaar waren, wordt door de Ondernemingskamer verworpen. In het voorgenomen besluit wordt aangekondigd dat met de voorgestelde organisatiestructuur de “bezuinigingstargets gerealiseerd kunnen worden” welke opmerking slechts op zijn plaats is indien er financiële gegevens voorhanden zijn die deze verwachting rechtvaardigen, zo stelt de Ondernemingskamer. Een in de voorfase, voorafgaand aan de officiële adviesaanvraag, toegezonden memo inzake de zogenoemde frictiekostenaanvraag neemt dit bezwaar naar het oordeel van de Ondernemingskamer ook niet weg. Het memo maakt geen deel uit van de adviesaanvraag en in de aanvraag wordt daaraan evenmin gerefereerd. Zonder nadere toelichting geeft het memo dan onvoldoende inzicht in de samenhang tussen de opgelegde bezuinigingstargets en het voorgestelde organisatiemodel en in de daarmee samenhangende personele gevolgen van het voorgenomen besluit, zo oordeelt de Ondernemingskamer.
Meer subsidiair heeft de omroep als verweer nog aangevoerd dat een nadere financiële onderbouwing in een later stadium in het kader van de nieuwe adviesaanvraag zal worden verstrekt. De Ondernemingskamer vindt dat dit miskent dat dan de drie deelbesluiten reeds vaststaan en dat de or de in die latere fase te verstrekken financiële gegevens dus niet heeft kunnen betrekken bij zijn advisering over de thans genomen deelbesluiten. In die zin, zo stelt de Ondernemingskamer, werpt het (voorgenomen) besluit met de drie deelbesluiten zijn schaduw vooruit. Door de verwijzing naar een latere fase van advisering waarin volgens de omroep de gevolgen voor het personeel met een financiële onderbouwing in detail zullen worden gepresenteerd, miskent de omroep dat met het vaststellen van de onderhavige deelbesluiten aldus onomkeerbare gevolgen voor het personeel in gang worden gezet waarover de or zich geen afdoende oordeel heeft kunnen vormen. Op die manier heeft de omroep aan de or onvoldoende gelegenheid geboden de haalbaarheid van de financiële doelstellingen en de personele gevolgen te beoordelen en in zijn advies te betrekken.
Diezelfde overweging herhaalt de Ondernemingskamer nog eens naar aanleiding van onduidelijkheid omtrent het overgaan van het vermogen van de omroepen naar de nieuwe omroeporganisatie. Het bestreden besluit houdt op dit punt slechts in dat daarover “indien nodig” advies aan de or zal worden gevraagd. Deze fasering doet daarmee afbreuk aan de rechtspositie van de or, omdat niet zeker is dat de omroep de or in een volgende fase zal vragen advies uit te brengen over een door (de ledenraad van) de omroep te nemen besluit over het al dan niet achterblijven van vermogensbestanddelen in de omroep. Tenslotte acht de Ondernemingskamer het eerst op de zitting duidelijkheid verschaffen over de toepassing van het vigerende sociaal plan dat een looptijd heeft tot en met 31 december 2013 niet correct. Ook op dit punt ontbreekt in het voorgenomen besluit een voldoende motivering. De Ondernemingskamer wijst de verzoeken van de or dan ook toe.
Aantekening
Als de ondernemer de besluitvorming in fases wenst vorm te geven, moet hij voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de fasering en moet hij waarborgen dat de fasering geen afbreuk doet aan de effectiviteit van de medezeggenschap. De fasering mag er niet toe leiden dat de ondernemer zich in de eerste fase van de besluitvorming op het standpunt stelt dat bedenkingen van de or tegen het voorgenomen besluit te vroeg naar voren worden gebracht en in een latere fase aan de or tegenwerpt dat die bedenkingen te laat komen, gelet op het reeds genomen (deel)besluit in een eerdere fase.
Let op
De jurisprudentie van de Ondernemingskamer omtrent het ontbreken van een sociaal plan is niet eenduidig. Uit deze uitspraak vloeit voort dat de toelichting van de omroep tijdens de terechtzitting dat het sociaal plan ook na afloop van de geldigheidsduur ervan zal worden toegepast, er niet aan of doet dat in het voorgenomen besluit een voldoende motivering op dit punt ontbreekt.