HomeActueelPublicatiesLuchtvaartbedrijf mag onrendabele vliegroute opheffen

Luchtvaartbedrijf mag onrendabele vliegroute opheffen

Geplaatst in
Rechtspraak voor medezeggenschap

Een Nederlandse luchtvaartmaatschappij wenst de vliegroute Eindhoven-London stop te zetten, omdat deze verliesgevend is. Verder wil de ondernemings tevens Eindhoven als basis voor de activiteiten van deze maatschappij opheffen. De ondernemingsraad adviseert echter negatief. De Ondernemingskamer oordeelt op 21 december 2012 dat het beroep van de or moet worden beschouwd als een geschil met betrekking tot een interne aangelegenheid van een in Nederland in stand gehouden onderneming en dat de Ondernemingskamer derhalve bevoegd is. Vervolgens wijst de Ondernemingskamer echter het beroep van de or af, omdat de kern van de redengeving van het besluit (de route Eindhoven-London City is structureel verlieslatend) niet voldoende is bestreden. Ook oordeelt de Ondernemingskamer dat, hoewel het sociaal plan nog bepaald onvoldoende uitgewerkt was, de gevolgen van de staking van werkzaamheden toch voldoende lijken te worden afgedekt. Het luchtvaartbedrijf was nog in gesprek over een sociaal plan, waarbij de gevolgen voor het Nederlandse personeel waar mogelijk zouden worden weggenomen. Verder zou ook aansluiting worden gezocht bij de herplaatsingsregeling als opgenomen in de Belgische Cao en waarbij in redelijkheid mag worden verwacht dat dit overleg tot een oplossing zal leiden.

Feiten
In 2008 heeft een zekere luchtvaartmaatschappij het gebruiksrecht op slots ten behoeve van vluchten op de luchthaven Eindhoven verworven. Sinds januari 2009 laat de maatschappij de vluchten uitvoeren door de vliegmaatschappij in kwestie. In oktober 2012 heeft deze maatschappij de ondernemingsraad advies gevraagd omtrent het voornemen de route Eindhoven-London City stop te zetten en daarmee tevens Eindhoven als basis voor activiteiten van deze maatschappij op te heffen en wel met ingang van 1 april 2013. De ondernemingsraad adviseert negatief en stapt naar de Ondernemingskamer op het moment dat hij verneemt dat de bestuurder zijn besluit door wenst te zetten. In een aparte kortgedingprocedure, bij de voorzieningenrechter te Rotterdam laat de ondernemingsraad op 13 november 2012 aan beide luchtvaartmaatschappijen nog een verbod opleggen om over te gaan tot uitvoering van het besluit en in het bijzonder tot het verhandelen van de Iandingsrechten met betrekking tot de basis Eindhoven, althans totdat in de hoofdzaak door de Ondernemingskamer zal zijn beslist

Oordeel Ondernemingskamer
De Ondernemingskamer buigt zich eerst over de bevoegdheidsvraag. De luchtvaartmaatschappij met het gebruiksrecht heeft namelijk opgeworpen dat, aangezien zij gevestigd is in Dublin (lerland) de Ondernemingskamer gelet op artikel 2 van de EEX-verordening niet bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen. De Ondernemingskamer verwerpt dit verweer omdat het beroep van de or moet worden beschouwd als een geschil met betrekking tot een interne aangelegenheid van een in Nederland in stand gehoiden onderneming. Daarbij overweegt de Ondernemingskamer nog dat als dit verweer wel gevolgd zou worden, dit met zich mee zal brengen dat in de frequent voorkomende gevallen waarin een buitenlandse rechtspersoon de betrokken ondernemer of mede-ondernemer in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is, het stelsel van het adviesrecht van de or en het beroepsrecht van de or, niet voldoende tot haar recht zou komen.

Vervolgens komt de Ondernemingskamer toe aan de inhoudelijke behandeling van het geschil. De kern van de redengeving van het besluit, de route Eindhoven-Londen City is structureel verlieslatend, acht de Ondernemingskamer niet voldoende bestreden. Dat de luchtvaartmaatschappij die de vluchten uitvoert als geheel winst zou maken zoals de or stelt, betekent niet dat het staken van onrendabele activiteiten onredelijk is. Dat relatief gemakkelijk een “break even point” zou kunnen worden bereikt, heeft de or onvoldoende toegelicht. Ook het felt dat een door de personeelsleden gevoerde campagne tot het aantrekken van passagiers mogelijk een zeker succes heeft gehad, wordt onvoldoende bevonden om aannemelijk te maken dat het aanmerkelijke structurele tekort kan warden goedgemaakt.
Ten slotte wordt ook de omstandigheid dat luchtvaartmaatschappij Transavia belangstelling had voor de slots (en deze zelfs daadwerkelijk zal verwerven) door de Ondernemingskamer terzijde geschoven. Hien& kan namelijk niet worden afgeleid dat de vluchten worden voortgezet of dat de exploitatie van de slots ook voor de vliegmaatschappij in kwestie rendabel zou zijn. Transavia zal de slots immers gebruiken voor een andere route met bestemming Eindhoven en bovendien bedient zij anders dan de betrokken vliegmakschappij die zakelijke vluchten uitvoert, de toeristische markt. Een vergelijking gaat dus niet op.
Op de gevolgen voor het personeel ten slotte overweegt de Ondernemingskamer dat van een ondernemer als dit luchtvaartbedrijf in beginsel mag worden verwacht dat zij een adviesaanvraag met betrekking tot de staking van een activiteit als bier aan de orde vergezeld doet gaan van een sociaal plan, althans van duidelijke en toereikende uitgangspunten voor het opstellen van een dergelijk plan of voor het anderszins behandelen van de gevolgen van de staking. Het gepresenteerde concept sociaal plan wordt door de Ondernemingskamer nog bepaald onvoldoende onuitgewerkt geacht en dat levert op zichzelf een tekortkoming in de besluitvorming op.
Echter, overweegt de Ondernemingskamer: met instemming van de or is de maatschappij nog met de vakbonden in gesprek over een op basis van het concept overeen te komen Sociaal Plan waarbij de gevolgen voor het Nederlandse personeel waar mogelijk zouden worden weggenomen en waarbij aansluiting zou worden gezocht bij de herplaatsingsregeling als opgenomen in de desbetreffende , Belgische Cao, waarbij verwacht mag worden dat de luchtvaartmaatschappij en de vakbonden bereid zijn het overleg voort te zetten en in redelijkheid mag worden verwacht dat het overleg tot een oplossing zal leiden. Dit acht de Ondernemingskamer een voldoende waarborg. De Ondernemingskamer wijst het verzoek van de or dan ook af.
Aantekening
Deze zaak kent een aantal interessante aspecten. Het bevoegdheidsverweer wordt door de Ondernemingskamer terzijde geschoven. De WOR geldt voor alle ondernemingen in Nederland. Daarbij is niet van belang waar de ondernemer is gevestigd. Een in Nederland gevestigde onderneming kan in stand worden gehouden door een buitenlandse ondernemer. Voor wat betreft het nog “bepaald onvoldoende uitgewerkt” concept Sociaal Plan biedt deze uitspraak een wat nadere invulling van de al eerder neergezette lijn dat het niet hebben van een akkoord met de vakbonden over het Sociaal Plan “op zichzelf en zonder meer niet voldoende is voor het oordeel dat het bestreden besluit kennelijk onredelijk is”.
Let op
In de WOR staat het begrip “onderneming” centraal. Daarbij is niet van belang waar de ondernemer is gevestigd. De wet is dus van toepassing zowel op ondernemingen in Nederland die in stand worden gehouden door een Nederlandse onderneming, alsook op ondernemingen in Nederland die in stand worden gehouden door een buitenlandse onderneming.

 

EEX verordening Artikel 2
Wet op de Ondernemingsraden
Gerechtshof Amsterdam , Ondernemingskamer, 21 december 2012, UN BY9046

Deel dit artikel

Besproken rechtsgebieden

Lees meer over de auteurs

Hebt u een vraag?

Neem contact met ons op of laat uw gegevens achter, zodat we u kunnen bellen.

Laat ons u bellen