Een buitenlandse ondernemer kan van een dochteronderneming in Nederland verlangen dat die rekening houdt met de concernstrategie. Maar dit gaat niet zo ver dat de dochter altijd het besluit van haar moeder moet uitvoeren.
De Nederlandse dochteronderneming WINL is onderdeel van een Amerikaans moederbedrijf met daaronder een Europese subholding. Aan de or is advies gevraagd over de herpositionering van WINL. Dat voornemen houdt in dat alle productieactiviteiten zullen worden verplaatst naar buitenlandse zusterondernemingen. De or adviseert negatief, waarna de ondernemer het besluit toch doorzet.
Ondernemingskamer
De OK stelt dat, gezien het feit dat WINL onderdeel is van het internationale Watts-concern, het onvermijdelijk en vanzelfsprekend is dat het concernbelang mede het belang van WINL bepaalt. Dat neemt niet weg dat WINL bij het voorbereiden en nemen van zijn besluit zelfstandig het concernbelang moet afwegen naast of tegen overige belangen van WINL. WINL behoort aan de or inzicht te geven in die belangenafweging. Daarbij legt de concernstrategie gewicht in de schaal maar niet per definitie het doorslaggevende. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan het wettelijk stelsel van medezeggenschap.
WINL stelt dat hij in de gemaakte afweging heeft betrokken of verplaatsing van de activiteiten van WINL mogelijk is, of de Nederlandse afzet niet in gevaar komt, of er substantiële financiële voordelen worden bereikt door verplaatsing van de activiteiten, of er alternatieven zijn om tot eenzelfde kostenbesparing te komen en of de reorganisatie onverantwoord is vanwege de gevolgen voor de werknemers van WINL. De OK constateert dat de processtukken echter geen inhoudelijk inzicht verschaffen in de gestelde belangenafweging. Een zelfstandige en kenbare afweging door WINL van alle bij het besluit gemoeide belangen (waaronder het concernbelang) is niet alleen vereist met het oog op de verwezenlijking van het medezeggenschapsrecht van de or, maar had ook voor de hand gelegen in het licht van de volgende omstandigheden:
dat WINL kort daarvoor had besloten een deel van de productie te continueren in Nederland; en dat het voor de hand ligt dat beëindiging van de productieactiviteiten gevolgen heeft voor de kans op behoud in de toekomst van de resterende activiteiten van WINL.
Wat dit laatste betreft constateert de OK dat de or in zijn advies op dit risico heeft gewezen en dat in reactie daarop WINL in de toelichting op het besluit slechts heeft gesteld dat er “op dit moment geen plannen in deze richting” zijn. WINL heeft dus dit risico niet voldoende onder ogen gezien. De conclusie is dat het bewaar van de or gegrond is.
Commentaar
Een buitenlandse ondernemer die in Nederland een dochteronderneming heeft, kan verlangen dat de dochteronderneming rekening houdt met de concernstrategie. Maar dit gaat niet zo ver dat wat de moeder beslist ook in alle gevallen moet worden uitgevoerd.de Nederlandse ondernemer moet een eigen belangenafweging maken. Hij moet alle belangen afwegen, waaronder het concernbelang, maar ook dat van de Nederlandse onderneming en de werknemers. Doet de ondernemer dat niet, dan loopt hij het risico dat de Ondernemingskamer hem terugfluit, zoals in deze zaak.
Hof Amsterdam (OK), 9 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2336