Aan ons is bij de vorige or-verkiezingen gevraagd of wij medewerkers van een (zuster) bedrijfsvestiging (vestiging B), waar geen or is ingesteld, willen toevoegen aan de kies- en stemgerechtigden van onze bedrijfsvestiging (vestiging A). Een probleem daarbij is dat de zeggenschap van vestiging B niet onderdie van vestiging A valt. Vestiging B heeft meer dan 50 werknemers in dienst. Er was toegezegd dat er in de tussentijd aan een oplossing gewerkt zou worden. Inmiddels staan de nieuwe verkiezingen voor de deur. Er is geen oplossing bereikt, toezeggingen daarover zijn niet nagekomen. Gelet daarop ligt er nu het voorstel om voor de medewerkers van vestiging B een onderdeelcommissie in te stellen. Is dit een goed idee?
Is vestiging B een onderneming in de zin van de WOR?
Op basis van de Wet op de ondernemingsraden dient in beginsel aan elke onderneming met een bepaald aantal werknemers een eigen ondernemingsraad verbonden te zijn. Alle zaken die deze onderneming betreffen behoren tot het werkterrein van die ondernemingsraad. Het begrip onderneming is in de Wet op de ondernemingsraden omschreven als: ‘Elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling aan de arbeid wordt verricht’. Hieruit volgt dat in ieder geval van belang is dat er sprake moet zijn van een organisatorisch verband. Dit wordt in de rechtspraak uitgelegd als dat er sprake moet zijn van een groep van mensen die op enigerlei wijze samenwerken. Voorts moet worden voldaan aan het vereiste dat binnen het samenwerkingsverband mensen werkzaam zijn ofwel op grond van een arbeidsovereenkomst dan wel op grond van een publiekrechtelijke aanstelling. En als derde voorwaarde geldt dat het samenwerkingsverband in de maatschappij als een
zelfstandige eenheid moet optreden, en dat wil volgens vaste rechtspraak zeggen dat de vestiging zich naar buiten – tegenover het publiek – als een zelfstandige eenheid presenteert. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de onderneming haar diensten rechtstreeks aan het publiek aanbiedt en uit het feit dat de onderneming zich onder een eigen naam aan het publiek presenteert. Op zich is juridische zelfstandigheid in een afzonderlijke juridische rechtsvorm niet vereist.
Uit jullie vraag krijg ik de indruk dat er een constructie is bedacht om vestiging B en haar medewerkers één of andere vorm van representatie te geven, zonder daartoe over te hoeven gaan tot de oprichting van een or. De regel voor het vormgeven van medezeggenschap (de structuur) is dat medezeggenschap de zeggenschap volgt. Uit jullie informatie volgt niet dat bij vestiging A de zeggenschap voor vestiging B ligt. Als vestiging B voldoet aan alle drie de hierboven genoemde voorwaarden voor het zijn van een ‘onderneming’ in de zin van de WOR, dan moeten we vervolgens kijken naar artikel 2 van de WOR. Op basis daarvan dient een ‘onderneming’ waar in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, een ondernemingsraad in te stellen. De ondernemer die de onderneming in stand houdt, moet ervoor zorgen dat er een or komt wanneer de onderneming een bepaald aantal werknemers heeft. De Wet op de ondernemingsraden omschrijft het begrip ondernemer als de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt. Het is dus het meest logisch en bovendien conform de WOR als voor vestiging B een eigen or wordt opgericht.
Geen OC maar een Ondernemingsraad
Een onderdeelcommissie (OC) kan alleen worden ingesteld vanuit de or op het moment dat hij deze onderdeelcommissie ‘voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft’. De onderdeelcommissie moet bovendien worden ingesteld door een or. Het ligt niet voor de hand dat jullie een onderdeelcommissie voor de medewerkers van vestiging B nodig hebben voor de vervulling van jullie taak. Bovendien is voor het instellen van een onderdeelcommissie nog vereist dat het nodig is voor een onderdeel van ‘de onderneming’ waarvoor de or is opgericht. Ook dat maakt het dus lastig, want vestiging B is geen onderdeel van vestiging A.
Op basis van het voorgaande ligt het meest voor de hand dat de ondernemer van vestiging B een eigen or opricht voor de medewerkers van vestiging B.