Eén ondernemingsraad voor alle vestigingen in Nederland. Baker Hughes is een internationale onderneming die zich bezighoudt met vervaardiging van en handel in hulpmiddelen gebruikt bij de winning van olie en gas. Baker Hughes heeft in Nederland verschillende vestigingen. Voor een aantal is een ondernemingsraad ingesteld of een PVT, bij de overige vestigingen is geen medezeggenschapsorgaan ingesteld. Tussen ondernemer en ondernemingsraad ontstaat een verschil van mening over de vraag of er een centrale ondernemingsraad moet worden ingesteld of één (gemeenschappelijke) ondernemingsraad.
Oordeel
De kantonrechter geeft aan dat de vraag of het instellen van een gemeenschappelijke ondernemingsraad gewenst is, moet worden getoetst aan het criterium wat bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de betrokken ondernemingen. De kantonrechter vindt ten eerste van belang dat er enige mate van gezamenlijk beleid is tussen de Nederlandse vestigingen op financieel, operationeel en personeelsniveau. Het gaat daarbij om een gezamenlijk HR-beleid, een gezamenlijke salesafdeling, één logistiek systeem en diverse gemeenschappelijke bedrijfspolicies . Ook is er sprake van één HR-manager voor Nederland. Daar staat tegenover dat niet alle productlijnen hiërarchisch worden aangestuurd door een in Nederland gevestigde leidinggevende.
Het feit dat vijf van de in Nederland gevestigde ondernemingen niet voldoen aan de getalsgrens voor instelling van ondernemingsraad en dat 2 van de 3 ingestelde ondernemingsraden in 2013 ook niet meer voldoen aan de getalsgrens, vindt de kantonrechter ook van belang. Indien overgegaan zou worden tot één centrale ondernemingsraad met daarin ook een rechtstreeks gekozen vertegenwoordiger van iedere vestiging, is de kantonrechter van mening dat dan toch op het niveau waar een ondernemingsraad is ingesteld geen vertegenwoordiging aanwezig is in die vestigingen. Dit vindt de kantonrechter een belangrijk argument om over te gaan tot een instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad. Bestuurder en ondernemingsraden waren er ook niet in geslaagd om een convenant af te sluiten waarin de nadelen van een structuur met één centrale ondernemingsraad voldoende gecompenseerd zouden kunnen worden.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat door de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad voor een substantieel gedeelte van de Nederlandse ondernemingen de medezeggenschap het beste geborgd kan worden. Dit is bevorderlijk voor een goede toepassing van de WOR.
Commentaar
De WOR kent verschillende vormen om een medezeggenschapstructuur vorm te geven. Als er verscheidene ondernemingsraden of personeelsvertegenwoordigingen zijn, kan daarboven een centrale ondernemingsraad worden ingesteld. Het is ook mogelijk om vertegenwoordigers uit vestigingen die geen medezeggenschapsorgaan hebben, rechtstreeks in de centrale ondernemingsraad op te nemen. Op grond van de WOR is een COR alleen bevoegd over aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de meerderheid van de ondernemingen waarvoor de COR is ingesteld. Dit betekent in het geval het gaat om een aangelegenheid die maar één vestiging raakt, dat de centrale ondernemingsraad daarover niet bevoegd is, ook niet in het geval dat een vertegenwoordiger van die vestiging in de COR is opgenomen.
Een andere variant is dat er een gemeenschappelijke ondernemingsraad, op grond van artikel 3 WOR, wordt ingesteld voor alle ondernemingen van één ondernemer of in groep verbonden ondernemers in Nederland. Verschil met de constructie met een centrale ondernemingsraad is dat een dergelijke gemeenschappelijke ondernemingsraad wel bevoegd is over een aangelegenheid ook als die maar voor één vestiging zou gelden. Het is een gewone ondernemingsraad die bevoegdheden heeft ten aanzien van alle aangelegenheden die betrekking hebben op de onderneming, dit wil zeggen het samenstel van vestigingen, waarvoor die is ingesteld.
Deze uitspraak kan van belang zijn binnen concerns waar de nodige vestigingen aanwezig zijn die minder dan 50 werknemers hebben en waarvoor geen medezeggenschapsorgaan is ingesteld. Door deze vestigingen, tezamen met vestigingen waarvoor wel een ondernemingsraad is ingesteld, als een groep verbonden te beschouwen, kan daarvoor één ondernemingsraad ingesteld worden. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat personeelsleden toch medezeggenschapsrechten kunnen uitoefenen. Van belang is dan wel dat de vestigingen onderling de nodige gemeenschappelijke kenmerken hebben. Vaak is daar met name sprake van bij de toepassing van arbeidsvoorwaarden en het HR-beleid, zoals in dit geval.
Rechtbank Noord-Holland, kantonrechter locatie Haarlem, 8 april 2013 (OR-en Baker Hughes – Baker Hughes Nederland BV)