Ondernemingsraden kunnen op grond van artikel 15 van de WOR onderdeelcommissies instellen voor onderdelen van de onderneming. Daarbij kan de ondernemingsraad ook de bevoegdheid delegeren om met de ondernemer in overleg te treden over de aangelegenheden die het onderdeel aangaan, en gaat het advies- en het instemmingsrecht ook over naar deze onderdeelcommissie. Dit geldt overigens niet voor het recht om procedures te voeren.
In januari 2018 moest de Rechtbank van Rotterdam zich buigen over de vraag of een ondernemingsraad een onderdeelcommissie kan ontbinden, nadat er onenigheid was ontstaan tussen de OR en de onderdeelcommissie. Een vakbond en twee van de (voormalige) leden van een ontbonden onderdeelcommissie vorderden in kort geding, op straffe van een dwangsom, dat de ondernemingsraad de onderdeelcommissie zou herinstalleren.
Feiten
Bij een overheidsdienst werken circa 400 mensen, verdeeld over 10 kantoren. Vijfenzeventig van deze medewerkers zijn lid van de vakbond die hier (mede) als eiser in het kort geding optreedt. Voor de dienst is een ondernemingsraad ingesteld, met onderdeelcommissies voor van elk van de 10 kantoren.
Naar aanleiding van een brief waarin namens de vakbonden het signaal is gegeven dat de houding waarmee het management tijdens een bijeenkomst een medewerker heeft aangesproken en te woord heeft gestaan, gekenschetst moet worden als “management bij intimidation”, heeft de OC van één van de kantoren aan de directie van het bewuste kantoor medegedeeld het vertrouwen in de directie op te zeggen. Enkele dagen later heeft de OC hieraan in een aparte brief toegevoegd met onmiddellijke ingang alle vormen van overleg conform de WOR op te schorten.
Hierop heeft de ondernemingsraad in een brief, gericht aan elk afzonderlijk lid van de OC, medegedeeld begrepen te hebben dat de leden hun taken en bevoegdheden als lid van de OC kennelijk hebben neergelegd, dat de OR het noodzakelijk acht om het overleg op niveau van de OC en de directie voor dat bewuste kantoor te hervatten en dat de OR voornemens is over te gaan tot het benoemen van nieuwe leden van de OC voor dat kantoor die de plaats zullen innemen van de teruggetreden leden. De OC heeft de OR hierop laten weten het niet eens te zijn met deze gang van zaken en juist steun te verwachten van de ondernemingsraad.
Een hierop door de OR ingestelde werkgroep zou een oplossing moeten vinden voor de vertrouwensbreuk tussen de OC en de directie van het bewuste kantoor. Hoewel de werkgroep concludeert dat het mogelijk is om een werkbare medezeggenschap te hebben en te houden op het bewuste kantoor, heeft de OR bij brief toch aan de OC medegedeeld dat besloten is om de OC te ontbinden. Hierop vorderen de vakbond, waarvan een aantal van de OC-leden lid zijn, en een tweetal OC-leden bij de voorzieningenrechter in kort geding:
- primair: de OR te veroordelen de OC te herinstalleren op straffe van een dwangsom;
- subsidiair: de OR te veroordelen om verkiezingen te organiseren voor een onderdeelcommissie ten behoeve van het bewuste kantoor, eveneens op straffe van een dwangsom.
Oordeel voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter moet eerst oordelen over de ontvankelijkheid van de vakbond in deze procedure tussen de OC en de OR. De OR heeft niet weersproken dat de bond 75 leden heeft, mede op het bewuste kantoor. Daarmee is evident sprake van een vakbondsbelang. Daarbij komt dat ook een vakbond een belanghebbende kan zijn in de zin van artikel 36 lid 1 WOR dat een specifieke rechtsingang geeft voor belanghebbenden.
Over het geschil oordeelt de voorzieningenrechter dat de OC van het kantoor zich weliswaar alsnog bereid heeft verklaard om het overleg te hervatten, maar dat de OR er toen geen vertrouwen meer in had dat dit gemeend was. Daarom heeft de OR de OC ontbonden.
De OR heeft tijdens de zitting verklaard dat hij tegenover de OC het standpunt innam dat de deur richting directie open moest worden gehouden en dat het staken van het overleg daarom niet wenselijk was. Het treffen van de primair gevorderde voorziening acht de voorzieningenrechter niet gerechtvaardigd. Dit alleen al omdat in de procedure twee voormalige leden van de OC zijn verschenen. Noch de twee leden, noch de vakbond kunnen zonder machtiging spreken namens de zeven leden die niet verschenen zijn. Dit wordt niet anders door het collectieve actierecht van een belangenorganisatie op grond van artikel 3:305a lid 1 BW. Ook dan mag immers niet worden aangenomen dat de ontbrekende zeven leden willen terugkeren op grond van een vonnis dat is gewezen in een procedure waarbij zij geen partij zijn.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat waar een OR een OC mag oprichten, op grond van artikel 15 lid 1 WOR, op voorhand niet mag worden aangenomen dat een OR een OC niet ook zou mogen ontbinden. Het blijft altijd mogelijk om een besluit daartoe bij de rechter te laten toetsen op eventuele onrechtmatigheid, maar het is niet aan de voorzieningenrechter om op de stoel van de OR te gaan zitten, waar het beleidsmatige keuzes van een OR betreft over de wijze waarop hij de delegatie van medezeggenschap in de onderneming vorm wenst te geven. Een OR wordt democratisch gekozen en zal als zodanig tegenover zijn kiezers verantwoording moeten afleggen. Terughoudendheid is voor de voorzieningenrechter dus geboden bij het oordeel dat de ontbinding van een OC onrechtmatig is. Voor het oordeel dat de OR onrechtmatig heeft gehandeld, bestaat onvoldoende grond. Mogelijk is juist dat op het bewuste kantoor sprake was en/of is van management bij intimidation. De brief van de samenwerkende centrales van overheidspersoneel bevat hiervoor in ieder geval een serieuze indicatie.
De voorzieningenrechter wijst het primair gevorderde en het subsidiair gevorderde om die redenen af.
Wat betekent dit?
Een ondernemingsraad komt dus een zekere vrijheid toe als het gaat om het oprichten alsook het ontbinden van commissies. Dit volgt al uit het woordje ‘kan’ in de eerste zin van artikel 15 WOR. “De ondernemingsraad kan de commissies instellen die hij voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft.”, zo luidt de eerste zin van artikel 15 lid 1 WOR.
De voorzieningenrechter voegt hieraan nog toe dat dit oordeel niet anders wordt doordat de ondernemer bezwaar kan hebben tegen het voornemen van de ondernemingsraad om een commissie in te stellen. Het gaat in dit geval immers niet om een ondernemer. Het gaat hier om een geschil tussen twee medezeggenschapsorganen binnen een onderneming die allebei democratisch zijn gekozen. In een geschil tussen een ondernemer en de ondernemingsraad dient de kantonrechter de kwestie overigens niet marginaal, maar vol te toetsen, volgens jurisprudentie van de Hoge Raad. Dit betekent dat de rechter dan juist wel op de stoel van de partijen gaat zitten en de tegenover elkaar staande belangen van de ondernemingsraad en de ondernemer tegen elkaar dient af te wegen.