Wij zijn een or van een bedrijf waarin de werkzaamheden en de diverse locaties met een grote mate van veiligheid gewaarborgd moeten zijn. Het waarborgen van de veiligheid is van groot belang vanwege het risico van een terroristische aanslag op ons bedrijf. Ons bedrijf komt namelijk voor op een lijst van doelwitten in Nederland van een terroristische aanslag. Er wordt daarom op een structurele wijze maar ook op incidentele wijze cameratoezicht gehouden. Het structurele cameratoezicht gebeurt middels een zogenaamd cameraplan op de diverse locaties. Door markeringen op een kaart van het terrein en gebouw is vastgelegd op welke plaatsen vaste camera’s zijn geplaatst. Dat cameraplan is voor medewerkers in te zien en wordt voortdurend up to date gehouden. Verder vindt er incidenteel, waarvan soms heimelijk, cameratoezicht plaats. Dit alles maakt natuurlijk inbreuk op de privacy van onze werknemers. Waar moeten wij als or op letten bij dit cameratoezicht?
De Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) bevat in het algemeen normen met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 2 WBP bepaalt dat de wet van toepassing is op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Daaronder valt ook het cameratoezicht – al dan niet op de werkplek – met digitale technieken. Cameratoezicht is conform artikel 8 onder f van de WBP alleen toelaatbaar als het verwerken van de gegevens noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert.
Dit betekent dat het belang van de werkgever bij het plaatsen van de camera’s moet worden afgewogen tegen het belang van de werknemer bij het gebruiken van cameratoezicht. Er moet worden gekeken naar de proportionaliteit. Dit betekent dat er moet worden afgewogen of de inbreuk op de privacy in verhouding staat tot het cameratoezicht of dat er wellicht kan worden volstaan met een minder ingrijpend middel. Uit jullie vraag blijkt dat er een gerechtvaardigd belang (veiligheid) bestaat bij het cameratoezicht. De vraag is of deze bescherming makkelijk met een andere middel kan worden bereikt. Dit lijkt me niet waarschijnlijk.
Verborgen camera’s
Verborgen cameratoezicht is in beginsel niet toegestaan, tenzij de werkgever daarvoor een gerechtvaardigd belang heeft. Zo’n belang kan zijn het opsporen van onrechtmatig gedrag van werknemers. Maar daarbij gelden strenge normen:
- andere middelen zijn onmogelijk of ontoereikend;
- alleen in incidentele gevallen;
- met het oog op een specifieke situatie;
- gedurende een korte periode;
- de werknemers moeten vooraf in kennis zijn gesteld van de mogelijkheid dat de werkgever – onder bijzondere omstandigheden – gebruik zal maken van verborgen camera’s.
Kenbaarheidsvereiste
Werkgevers kunnen – in bepaalde omstandigheden – gebruik maken van verborgen camera’s bij vermoedens van onrechtmatig handelen op de werkvloer. Vereist is dan wel dat aan de werknemers vooraf kenbaar moet zijn gemaakt dat de mogelijkheid bestaat dat er door de werkgever verborgen camera’s worden geplaatst. De werkgever hoeft echter niet de plaatsing van iedere camera vooraf te melden. De verantwoordelijkheid voor het (voldoende) informeren van de werknemers ligt bij de werkgever. Vaak informeert de werkgever zijn werknemers door middel van een circulaire aan het personeel waarin is omschreven onder welke omstandigheden de werkgever zich de mogelijkheid voorbehoudt om een (verborgen) camera in te zetten. Op deze wijze wordt aan het kenbaarheidsvereiste voldaan.
Regelmatig legt een werkgever de wijze waarop en de voorwaarden van het cameratoezicht vast in een gedragscode/protocol/regeling. De gedragscode/protocol/regeling behoeft op grond van artikel 27 lid 1 sub l van de WOR ter instemming aan de or te worden voorgelegd.