HomeActueelPublicatiesUITSPRAAK VAN HET JAAR!

UITSPRAAK VAN HET JAAR!

Geplaatst in
Sprengers nieuwsbrief 9-2013

2013 was een rijk jaar voor uitspraken op het gebied van het arbeids- en medezeggenschapsrecht. Ik vroeg mijn collega’s: wat is volgens jou de uitspraak van het jaar? Een paar suggesties kreeg ik en er is een fraaie winnaar! Ik zet de mooiste op een rijtje. In de voetnoten staat de link naar de betreffende uitspraken zodat u ze in de kerstvakantie eens rustig tot u kunt nemen…

In maart deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in een tweetal ambtenaren zaken.[1]

De Raad geeft aan hoe ontslagvergoedingen voor ambtenaren moeten worden berekend. Die komt lager uit dan de kantonrechtersformule voor werknemers, maar deze uitspraak schiep wel duidelijkheid als het gaat om de hoogte van de ontslagvergoeding voor ambtenaren.

Een tweede uitspraak is die van de Hoge Raad in de Albron-zaak.[2] Hier speelt de vraag of werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben met een personeelsvennootschap van Heineken, toch automatisch in dienst waren gekomen bij cateraar Albron. Heineken droeg de cateringactiviteiten over aan Albron. Probleem hierbij was dat er in de wet staat dat je alleen overgaat als je een arbeidsovereenkomst hebt bij de werkgever die de onderneming overdraagt. Heineken en Albron gingen er dus van uit dat de wet overgang ondernemingen niet van toepassing was. De Hoge Raad spreekt uit dat je deze wet ruim moet uitleggen. Als je feitelijk werkzaam bent bij de dochter, maar in dienst bij de moeder, ga je toch mee over met behoud van je rechten. Dat doet recht aan de bedoeling van zowel Europese als Nederlandse wetgeving. Daarmee is een einde gekomen aan een slepende rechtszaak, die mijn collega Rudi sinds 2005 heeft gevoerd.

Dan het einde van payrolling? Bij payrolling zijn werknemers in dienst van het payrollbedrijf, maar ze werken langdurig en exclusief bij een ander bedrijf. Er is dit jaar een aantal uitspraken gedaan waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat er dwars door een dergelijke constructie heengekeken moet worden. En een aantal keren was de conclusie dat een payrollbedrijf geen uitzendbureau is en dat de betrokken werknemers geacht werden een arbeidsovereenkomst te hebben met het inlenende bedrijf.[3]

Fraai is ook een uitspraak van de kantonrechter Utrecht, die uitgebreid aangeeft in welke omstandigheden een werkgever een faciliteitenregeling met de Ondernemingsraad eenzijdig mag wijzigen. Dat mag alleen als “zwaarwichtige redenen de door de ondernemer gewenste aanpassing noodzakelijk maken”.[4]

De kantonrechter Amsterdam staat uitvoerig stil bij de vraag of een regeling waarbij collega’s tijdens je afwezigheid in je inbox mogen kijken een regeling is als bedoeld in artikel 27 WOR.[5] De dienst werk en inkomen wil dat doen om de dienstverlening ook tijdens afwezigheid te waarborgen. De kantonrechter motiveert uitgebreid dat het hier gaat om een regeling omtrent de bescherming van persoonsgegevens omdat er in de inbox ook privé mail kan zitten. Bovendien is het een voorziening die geschikt is voor de controle op gedrag en prestaties van de werknemer. Er had dus op grond van artikel 27 lid 1 onder k en l instemming moeten worden gevraagd aan de OR.

Het is een mooie oogst en deze uitspraken zijn ook voor Ondernemingsraden van belang.

En dan nu de uitsmijter.[6] Het vonnis heeft met arbeidsrecht niets van doen. De kantonrechter had eerder een eiser veroordeeld een bedrag van € 675,00 euro te betalen aan gedaagde en gedaagde moest aan eiser wat spullen teruggeven. Een hele simpele zaak, maar partijen en hun advocaten bleven elkaar met juridische trucjes dwars zitten. Beide partijen procedeerden ook nog eens op basis van een toevoeging zodat de overheid de rechtsbijstand financiert.

Het schiet de kantonrechter volledig in het verkeerde keelgat:

“In plaats van over en weer simpelweg het vonnis uit te voeren ([eiser] betalen en [gedaagde] afgeven), hebben partijen en/of hun advocaten er voor gekozen te gaan chicaneren.

In plaats van gelijk oversteken, hebben over en weer betekeningen plaatsgevonden en is eigenbeslag gelegd, ook dit alles met gebruikmaking van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Alsof het allemaal niet al driest genoeg was, hebben partijen en/of hun advocaten vervolgens besloten het onderhavige kort geding te voeren. Een keuze die, zouden partijen en/of hun advocaten de kosten van al deze acties volledig en zelf moeten dragen, zij in dat geval nimmer zouden hebben gemaakt. Uiteraard is het belang van een procedure niet altijd af te meten aan een op geld waardeerbaar belang, maar het belang van deze zaak is miniem.

Uitgerekend in een periode waarin (serieuze) advocaten en anderen aandacht vragen voor voorgenomen bezuinigingen op door de overheid gefinancierde rechtshulp ontzien de partijen in dit geding en hun advocaten zich niet duizenden euro’s aan toevoegingsgelden en uren tijd van instanties die die tijd en energie beter kunnen besteden, te verspillen aan een “geschil” dat het niveau heeft van een kleuterruzie in de zandbak. Zij geven daarmee ook voeding aan (onjuiste) standpunten dat toevoegingsgelden vaak worden gebruikt voor onzinnige procedures die niet zouden worden gevoerd indien het toevoegingsstelsel niet bestond.

Partijen en in ieder geval hun advocaten moeten zich doodschamen om over dit soort trivialiteiten twee gerechtelijke procedures te voeren.

Vernietiging van de in deze zaak verstrekte toevoegingen zou het effect hebben dat aan het hier betoonde gechicaneer minder overheidsgelden worden verspild en op die manier zouden partijen en hun advocaten de zure vruchten plukken van hun onbehoorlijk gedrag.”

Ik wens u allen een mooi 2014!
André Joosten


Deel dit artikel

Hebt u een vraag?

Neem contact met ons op of laat uw gegevens achter, zodat we u kunnen bellen.

Laat ons u bellen