In februari on gaf ik een overzicht van de jurisprudentie op grond van de Wet Medezeggenschap op Scholen (WMS).[1] Conclusie van dat artikel was onder meer dat het feit dat er sinds 1 januari 2008 nog maar een landelijke geschillencommissie is, in plaats van de zes die werkzaam waren onder de Wet Medezeggenschap Onderwijs, heeft geleid tot meer eenheid in rechtspraak. In dit artikel geef ik een overzicht van de jurisprudentie van de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (hierna ook LCG of de commissie) over de jaren 2011 en 2012. Daarnaast zal ik ook aandacht besteden aan de jurisprudentie van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna ook OK) over dezelfde periode.
Bijzonder aandachtspunt in dit artikel is of de LCG in zijn uitspraken op eenzelfde lijn zit als de OK in uitspraken over de Wet op de Ondernemingsraden waar het gaat om een te doorlopen medezeggenschapstraject. De laatste jaren heeft de OK een aantal keren uitgesproken dat de zorgplicht om het medezeggenschapstraject te bewaken eerst en vooral op de ondernemer rust.
[2] Schiet de ondernemer daarin tekort dan zal veelal een besluit van de ondernemer kennelijk onredelijk zijn en wordt de ondernemer door de OK geboden het besluit in te trekken.
1. Aantal geschillen
De LCG heeft in de jaren 2011 en 2012 in 31 aanhangig gemaakte zaken uitspraak gedaan. Het aantal uitspraken is daarmee stabiel. Gemiddeld doet de LCG sinds 2008 jaarlijks in ongeveer 15 zaken uitspraak. In de laatste twee jaar gaat het om 17 instemmingsgeschillen, 6 adviesgeschillen, 7 interpretatiegeschillen en 1 geschil waarbij meerdere onderwerpen aan de orde waren. Voor de verschillende onderwerpen volgt hieronder een overzicht van de uitspraken.
* Mr. A. Joosten is advocaat bij Sprengers Advocaten in Utrecht.
2. Instemmingsgeschillen
Artikel 32 lid 1 WMS schrijft voor dat als de medezeggenschapsraad (MR) zijn instemming aan een voorstel van het bevoegd gezag onthoudt, het bevoegd gezag binnen drie maanden aan de MR mee moet delen of het voorstel wordt ingetrokken, dan wel wordt voorgelegd aan de commissie. Die termijn is in drie zaken onderwerp van een geschil geweest. In een zaak hadden partijen zelf de afspraak gemaakt dat het bevoegd gezag na afloop van de driemaandentermijn nog een aanhangig kon makers bij de commissie.
[3] De commissie achtte verlenging van de termijn nog wel denkbaar als het bevoegd gezag en de personeelsgeleding van de MR na het onthouden van instemming aanvullend overleg zouden hebben gevoerd, maar nu daarvan geen sprake was leidde overschrijding van de termijn tot niet-ontvankelijkheid.
In een tweede zaak met dit thema bepaalde het medezeggenschapsreglement dat een geschil eerst voorgelegd diende te worden aan de Adviescommissie Medezeggenschap Gereformeerd Schoolonderwijs.
[4] De commissie stelt vast dat de WMS geen ruimte biedt om in het reglement van de wettelijke termijn af te wijken, zodat het voorgenomen besluit van het bevoegd gezag van rechtswege is komen te vervallen. Ook bier oordeelt de commissie tot niet-ontvankelijkheid. En ook in de laatste zaak met dit onderwerp moest het bevoegd gezag het overschrijden van de wettelijke vervaltermijn bekopen met niet-ontvankelijkheid.
[5] Uit de weergave van de standpunten van partijen in die uitspraak leid ik af dat de commissie bier ambtshalve heeft getoetst of de juiste termijn in acht was genomen.
Ook het bevoegd gezag van school A te B liep tegen niet-ontvankelijkheid op. Het betrof hier het voorstel over het rookbeleid op school, waaraan de personeelsgeleding van de MR zijn instemming had onthouden.
[6] De commissie oordeelt dat het anti-rookbeleid al geldt voor leerlingen en dat het voornemen is dit ook te laten gelden voor het personeel. Daarmee is het een onderwerp dat valt onder artikel zo sub e WMS, dat het instemmingsrecht geeft aan de MR als het gaat om regels inzake het gezondheidsbeleid. De MR was dus degene die al dan niet met het voorstel had dienen in te stemmen en niet de personeelsgeleding. Wat in deze zaak wat merkwaardig overkomt is dat het bevoegd gezag de zaak nu juist wel aan de gehele MR had voorgelegd, maar van de personeelsgeleding van de MR (PMR) te Koren had gekregen dat er geen instemming voor het voorstel zou komen. Het bevoegd gezag had er dus beter aan gedaan een antwoord te verlangen van de gehele MR en geen genoegen te nemen met de opvatting van alleen de PMR.
Bij een wijziging van de grondslag van de school heeft de oudergeleding van de MR (OMR) op grand van artikel 13 sub b WMS het instemmingsrecht. De OMR van een school
[7] onthield zijn instemming omdat de openbare verantwoording na de wijziging van de grondslag onvoldoende gewaarborgd was, het openbaar karakter van de school onvoldoende gewaarborgd was en er niet op was toegezien dat er vanuit het openbaar bestuur voldoende invloed op de school zou zijn. Het bevoegd gezag komt in deze zaak niet weg met de reactie dat het aan een nieuw bestuur is om dit alles nader vorm te geven. De LCG oordeelt dat bij een ingrijpende maatregel als de wijziging van de grondslag van de school er verlangd mag worden dat dit voorstel in al zijn facetten is uitgewerkt. Zolang dat niet het geval is kan aan de OMR niet gevraagd worden om al in te stemmen met het voorstel. De OMR heeft dan ook in redelijkheid zijn instemming aan het voorstel kunnen onthouden.
[8]
In een andere casus legt de LCG in wezen een zelfde maatstaf aan.
Het betrof hier de sluiting van een locatie. Ook hier is dus sprake van een ingrijpende maatregel en dan mag van het bevoegd gezag verwacht worden dat zowel voor het besluit zelf als voor de regeling van de gevolgen voor het personeel een zorgvuldige procedure wordt doorlopen. De medezeggenschap dient clan in een zo vroeg mogelijk stadium bij de besluitvorming te worden betrokken. Nu het bevoegd gezag dat niet had gedaan kon het besluit reeds vanwege de aan het besluit klevende procedurele gebreken niet in stand blijven.
[9]
Het niet kunnen onderbouwen van de aangedragen argumenten van een besluit leidt al evenzeer tot de conclusie dat in een dergelijk geval niet verwacht kan worden dat een MR met een voorstel instemt.
[10] Ook het niet verstrekken van de wettelijk verplichte fusie-effectrapportage brengt de commissie tot de conclusie dat de MR daardoor onvoldoende inzicht heeft kunnen krijgen in de gevolgen van een fusiebesluit, zodat het onthouden van instemming redelijk is. Gelet op het feit dat het bier ook gaat om een wettelijke verplichting kan er geen sprake meet zijn van zwaarwegende omstandigheden die het fusievoorstel rechtvaardigen.
[11]
Duidelijk is dat de verantwoordelijkheid voor het volgen van een zorgvuldige procedure primair bij het bevoegd gezag ligt. Er zal voldoende informatie verstrekt dienen te worden en de MR dient, zeker bij ingrijpende besluiten, vroegtijdig bij de besluitvorming te worden betrokken. Besluiten dienen goed onderbouwd en beargumenteerd te zijn en waar nodig mag van het bevoegd gezag ook verlangd worden dat alternatieven worden onderzocht
Duidelijk is na deze uitspraken dat de verantwoordelijkheid voor het volgen van een zorgvuldige procedure primair bij het bevoegd gezag ligt. Er zal voldoende informatie verstrekt dienen te warden en de MR dient, zeker bij ingrijpende besluiten, vroegtijdig bij de besluitvorming te warden betrokken. Besluiten dienen goed onderbouwd en beargumenteerd te zijn en waar nodig mag van het bevoegd gezag ook verlangd warden dat alternatieven worden onderzocht.
[12] Als het bevoegd gezag op deze terreinen (forse) steken laat vallen, dan loopt hij een gerede kans aan te lopen tegen het oordeel van de LCG dat de MR in redelijkheid zijn instemming aan een besluit heeft kunnen onthouden en dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die het besluit rechtvaardigen. Dat overigens ook van een MR de nodige zorgvuldigheid mag worden verlangd blijkt ook uit een uitspraak van de LCG. Als een MR er geen blijk van geeft reëel overleg te willen voeren en geen verweerschrift bij de LCG indient noch ter zitting verschijnt, clan is er voor de LCG geen enkele reden om te komen tot het oordeel dat het onthouden van instemming door de MR redelijk is.
[13]
3. Adviesgeschillen
In een zaak uit 2011 was het bevoegd gezag voornemens te komen tot nieuwbouw op een. locatie K. De MR vond dat een prettig vooruitzicht en gaf een positief advies, waarop het bevoegd gezag aangaf toch maar niet over te gaan tot nieuwbouw op locatie K., maar wel nieuwbouw overwoog op locatie R. Ook dat feest ging vervolgens niet door. De MR stapt daarop naar de LCG. De LCG verklaart zich niet bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Het bevoegd gezag is niet gehouden na een positief advies ook daadwerkelijk een voorgenomen besluit om te zetten in een definitief besluit. Het voornemen om op een andere locatie dan op locatie K. te gaan bouwen is geen afwijking van het advies van de MR maar een afzonderlijk voorgenomen besluit waarover advies gevraagd dient te warden. Dat is door het bevoegd gezag ook erkend, maar er is op dit punt helemaal nog geen voorgenomen besluit, zod.at op dit punt de MR niet ontvankelijk is. Dat uiteindelijk beide voornemens geen doorgang vinden behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag.
[14] Hetzelfde oordeel velt de commissie bij het voornemen tot ontslag van de directeur. Hier gaf de MR een negatief advies, waarna het bevoegd gezag het ontslag weer introk. Daarmee is er geen sprake meet van een ‘genomen besluit, zoals bedoeld in artikel 31 aanhef en sub c WMS. Daarmee is er geen adviesgeschil en is de MR niet ontvankelijk.
[15]
Dan de Zwanenburcht-zaak. Die zaak is vooral bekend geworden omdat de OK heeft bepaald dat als het bevoegd gezag heeft nagelaten een medezeggenschapsstatuut vast te stellen en weigert om de door een deelraad gemaakte kosten te vergoeden, een redelijke en op de praktijk afgestemde wetstoepassing meebrengt dat de OK zelf het bedrag van de door het bevoegd gezag verschuldigd. kosten van medezeggenschapsactiviteiten vast kan stellen.
[16] Daarmee kwam. de OK expliciet terug op een arrest uit 2008, waarin de OK nog bepaalde dat als er geen kostenregeling in het statuut stand een MR ook geen recht had op vergoeding van deze kosten
[17] Deze uitspraken van de OK zijn voor wat betreft de kostenregeling voor de MR al van commentaar voorzien
[18] en ik zal mij beperken tot dat deel van het arrest van de OK dat gaat over het adviesrecht.
In eerste instantie wendde de deelraad van de openbare basisschool De Zwanenburcht zich tot de OK met de vordering om voor recht te verklaren dat het besluit om de school te sluiten een nietig besluit was omdat niet aan de in de WMS voorgeschreven eisen was voldaan. De OK stelt vast dat er inderdaad ten onrechte geen advies was gevraagd over de sluiting van de school op het moment dat het besluit aan de deelraad kenbaar was gemaakt. Dat was op 7 november 2011. Voorts stelt de OK vast dat toen er alsnog advies gevraagd werd op 2 december 2011 dat advies niet meer van wezenlijke invloed kon zijn op de besluitvorming. En ook stelt de OK vast dat er ten onrechte geen medezeggenschapsstatuut en medezeggenschapsreglement zijn, dat het bevoegd gezag de deelraad niet (tijdig) alle voor de vervulling van zijn taak nodige inlichtingen heeft verschaft, terwijl die informatie er wel was en heeft het bevoegd gezag ten onrechte nadat alsnog (negatief) advies was uitgebracht door de deelraad in januari 2012 bijna 5 maanden gewacht met op dat advies te reageren. Toch wijst, ondanks al deze gebreken, de OK de vordering tot nakoming van de WMS af. De OK stelt vast dat de structuur van de WMS behelst dat geschillen over een advies- of instemmingsbevoegdheid behoren tot de competentie van de LCG. De mogelijkheid om op basis van artikel 36 IM / en 2 WMS een vordering tot naleving van de WMS bij de OK in te stellen biedt volgens de OK geen ruimte om een advies plichtig besluit nietig te verklaren, ook al niet omdat daarmee de bevoegdheid van de commissie zou worden doorkruist. De OK doet daarmee nu op grond van de WMS hetzelfde als hij doet op grand van de Wet op de Ondernemingsraden. Daar is de OK bevoegd als het gaat om advies, geschillen en neemt de OK het standpunt in dat als er ten onrechte geen advies gevraagd is een besluit kennelijk onredelijk
[19] Binnen de kaders van de WOR is het dan ook ongebruikelijk om nakoming van een uit de WOR voortvloeiende verplichting te vorderen bij de kantonrechter als het gaat om het niet vragen van advies. Met dit arrest is is duidelijk dat als het gaat om de WMS en een adviesgeschil de weg naar de LCG geboden is en pas in hoger beroep de gang naar de OK mogelijk is.
Binnen de kaders van de WOR is het ongebruikelijk om nakoming van een uit de WOR voortvloeiende verplichting te vorderen bij de kantonrechter als het gaat om het niet vragen van advies. Met voorgaand arrest is duidelijk dat als het gaat om de WMS en een adviesgeschil de weg naar de LCG geboden is en pas in hoger beroep de gang naar de OK mogelijk is.
Na dit arrest van 17 juli 2012 was de tussenbalans dus dat de rekening van de advocaat van de deelraad betaald diende te worden, maar dat het besluit de school te sluiten nog niet van tafel was. De deelraad van OBS Zwanenburcht diende op 18 juli 2012 een verzoekschrift in bij de LCG. Zagen we bij de instemmingsgeschillen al dat het voeren van een zorgvuldige procedure geëist wordt, bij een adviesgeschil is dat niet anders. De LCG oordeelt dat nergens is gebleken dat het bevoegd gezag heeft voldaan aan het op grond van de artikelen 8 en n WMS gerechtvaardigde verzoek van de deelraad om meer informatie. De LCG vindt dat onbegrijpelijk omdat de gevraagde informatie wel voorhanden was. Dit heeft geleid tot een ernstige belemmering van de deelraad in de uitoefening van zijn rechten. De procedurele gebreken zijn daarmee zodanig dat het besluit om school A te B (maar dankzij de OK weten we dus dat het om de Zwanenburcht in Zwammerdam gaat) per i augustus te sluiten niet in stand kan blijven.[20].
Men zou verwachten dat met deze tweede vernietigende uitspraak het bevoegd gezag van de Zwanenburcht zijn lesje wel geleerd zou hebben, maar niets bleek minder waar. Op 26 juli had de LCG mondeling al aangegeven hoe de uitspraak zou gaan luiden en op diezelfde dag stuurde het bevoegd gezag een e-mail aan de ouders van de leerlingen dat de school in het nieuwe schooljaar verder zal gaan waarbij alle leerlingen in den groep (in plaats van drie) zullen warden geplaatst met nog maar den leerkracht. Pas op 17 augustus wordt hierover advies aan de deelraad gevraagd., die nota bene zelf daarop aan moest dringen en het bevoegd gezag moest wijzen op artikel 11 aanhef en sub f WMS dat voorschrijft dat advies gevraagd dient te worden bij een wijziging van het beleid met betrekking tot de organisatie van de school. Op 20 augustus gaat de school van start met inderdaad den groep en den leerkracht en op diezelfde dag dient de deelraad weer een verzoekschrift in bij de LCG. De commissie neemt het verzoek versneld in behandeling en wijst er op dat na de uitspraken van de OK en de LCG verwacht had mogen dat het bevoegd gezag extra aandacht zou schenken aan de bepalingen van de WMS.
Nu is nagelaten de deelraad tijdig en op juiste wijze bij de besluitvorming te betrekken zijn de belangen van de deelraad ernstig geschaad. Het besluit om te gaan werken met een groep met den leerkracht kan dan ook niet in stand blijven
[21] Uiteindelijk is de school het schooljaar gestart met twee groepen en twee leerkrachten.
4. Interpretatiegeschillen
In een zaak van de gemeenschappelijke MR (GMR) van school A te B tegen het College van Bestuur van C lijken de verhoudingen niet al te best. De GMR vraagt de LCG onder meer uit te spreken dat het bevoegd gezag in strijd handelt met het medezeggenschapsreglement door zonder uitnodiging aanwezig te zijn bij GMR-vergaderingen en door schooldirecteuren voor de overlegvergaderingen uit te nodigen. In het reglement van de GMR staat dat vergaderingen openbaar zijn, tenzij de aard van een te behandelen zaak zich daartegen naar het oordeel van een derde van de leden van de GMR zich tegen openbaarheld verzet. De LCG merkt op dat openheid en openbaarheid als algemene beginselen ten grondslag liggen aan de medezeggenschap op school. Toch ligt de bevoegdheid om te bepalen wanneer er redenen zijn hiervan af te wijken bij de GMR.
[22] Op deze uitspraak valt naar mijn smaak toch wel wat of te dingen. Openbaarheid is een groot goed, maar niet voor niets is in artikel 3 lid 7 WMS bepaald dat degenen die het bevoegd gezag hebben geen deel uit kunnen maken van de MR. Voor een uitwisseling van standpunten is er de overlegvergadering en ik zou mij zeer wel kunnen voorstellen dat een MR in alle vrijheid tot zijn standpuntbepaling wenst te komen in de eigen vergadering. Dat het personeel daarbij als toehoorder welkom is lijkt mij in beginsel prima, maar het bevoegd gezag en schooldirecteuren zouden daar in beginsel nu. juist niet bij hoeven te zijn, tenzij de MR ze uitnodigt het overleg bij te wonen.
Op een Montessorischool werd de schoolleider benoemd als schoolleider van een andere school en werd een interim schoolleider aangetrokken. De MR meent adviesrecht to hebben nu artikel u sub WMS de MR het adviesrecht geeft over aanstelling of ontslag van de schoolleiding. Het bevoegd gezag meent dat overplaatsing iets anders is dan ontslag en geeft ter zitting toe dat de aanstelling van een interim schoolleider toch onder het adviesrecht valt. De LCG bevestigt dat ook voor de aanstelling van een interim schoolleider het adviesrecht geldt. Voor de overplaatsing gold dat dit op verzoek van de schoolleider zelf was gedaan. De vrijheid die de schoolleider in arbeidsrechtelijke zin heeft staat het adviesrecht in de weg. Er is dan geen sprake van ontslag in de zin van de WMS.
[23]
Ook in een andere zaak leidde een overplaatsing op eigen verzoek niet tot het adviesrecht.
[24] Wel sprak de commissie uit dat als iemand deel uit gaat maken van de leiding van een school of binnen de leiding van de school een andere functie gaat vervullen het voorgenomen besluit tot aanstelling voor advies aan de MR dient te worden voorgelegd. Daarbij is niet van belang of de aan te stellen persoon reeds in dienst is bij het bevoegd gezag.
Tot slot nog het interpretatiegeschil waar de MR zich op het standpunt stelde dat het bevoegd gezag gehouden is om op schoolniveau een begroting en jaarverslag te verstrekken. Het bevoegd gezag stelde zich op het standpunt dat de GMR de gesprekspartner van het bevoegd gezag is met betrekking tot de begroting en het jaarverslag op organisatieniveau. Dat standpunt werd door de LCG niet gehonoreerd. Uit artikel 8 lid x WMS volgt dat een MR zijn taak alleen dan op een zinvolle wijze kan uitoefenen als de MR tijdig beschikt over voldoende en relevante informatie. Tot deze informatie rekent de commissie ook de begroting en het jaarverslag op schoolniveau.
[25]
5. De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam
Naast de al gememoreerde uitspraak in de Zwanenburcht-zaak zijn er nog twee uitspraken van de OK het bespreken waard.. De eerste is de beschikking van de OK van x april 2011 in het beroep dat de Ouder/leerling geleding van de GMR van het Stedelijk Lyceum Enschede (OMGR) had ingesteld.
[26] De OGMR kwam in beroep tegen een uitspraak van de LCG over een interpretatiegeschil over een aantal thema’s.
[27] Een aantal van die thema’s zal ik nader belichten. Ten eerste stelt de OK vast dat artikel 8 lid x WMS meebrengt dat het in beginsel aan de (G)MR en niet aan het bevoegd gezag is om te bepalen welke informatie hij nodig heeft voor de vervulling van zijn teak. Daarmee hanteert de OK dezelfde lijn als hij doet ander de vigeur van de WOR.
[28] De OK verwerpt de stelling van de OGMR dat een geleding van de GMR of een individueel lid recht heeft op het verkrijgen van inlichtingen als de uit te oefenen bevoegdheid toekomt aan de (G)MR als geheel. Als het gaat om een zelfstandig instemmingsrecht van een geleding, dient de betreffende geleding bij meerderheid te beslissen over de vraag welke informatie zij nodig acht voor de vervulling van die taak. Het bestreden oordeel van de commissie op dit punt bleef daarmee in stand.
Een ander oordeel van de commissie bleef echter niet in stand. Artikel 28 lid 2 WMS houdt in dat het bevoegd gezag een regeling treft voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten, waaronder begrepen scholingskosten, kosten voor het inschakelen van deskundigen en kosten voor het voeren van rechtsgedingen. In haar uitspraak kwam de LCG tot het oordeel dat artikel 28 lid 2 WMS impliceert dat het louter vooraf in kennis stellen van het bevoegd gezag dat er kosten gemaakt gaan warden niet voldoende is. Deze mededeling dient te worden gevolgd door op het bereiken van overeenstemming gericht overleg met het bevoegd gezag en in elk geval dient het bevoegd gezag de mogelijkheid van overleg te worden geboden. Alleen als deze weg gevolgd wordt bestaat het recht om naderhand te maken kosten voor vergoeding door het bevoegd gezag in aanmerking te brengen, zo de LCG. De OK oordeelt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt namelijk lets anders.
De aanvankelijk voorgestelde zinsnede in artikel 28 lid 2 WMS “treft een regeling voor de kosten” is bij amendement vervangen door de zinsnede ” treft een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten
[29]. In de toelichting staat ond.er meer: “Als de medezeggenschapsraad bijvoorbeeld iets juridisch wil aanvechten, dan dient het vanzelfsprekend te zijn dat zij daartoe niet in onderhandeling behoeft te treden over de kosten”.29 De OK oordeelt dan ook dat de aanspraak op vergoeding van de redelijkerwijs noodzakelijke kosten niet afhankelijk is van voorafgaand overleg met het bevoegd gezag over de aard en omvang van de kosten. Wel merkt de OK ten overvloede nog op dat het wel in het belang van een MR kan zijn om toch vooraf overleg te voeren, ook al is die verplichting er niet. Dat zou kunnen voorkomen dat er achteraf een geschil ontstaat over de vraag of de gemaakte kosten wel redelijkerwijs noodzakelijk waren.
Dat die overweging ten overvloede betekenis heeft blijkt uit een arrest van de OK van 17 april 2o12.
[30] Daarin deed de OK uitspraak in het beroep tegen een uitspraak van de LCG.
[31] Het betrof de hiervoor ander adviesgeschillen al besproken zaak over de voorgenomen nieuwbouw die uiteindelijk werd afgeblazen. Het bevoegd gezag weigerde vervolgens om een groot deal van de rekening van de advocaat van de MR te betalen. De OK geeft aan dat aan een MR een zekere beoordelingsvrijheid toekomt bij het bepalen van de te ontplooien medezeggenschapsactiviteiten, maar kosten die niet redelijkerwijs noodzakelijk zijn komen niet ten laste van het bevoegd gezag. De OK acht het niet begrijpelijk dat de MR zijn verzoek aan de commissie had gehandhaafd en aangevuld nadat al was gebleken dat er geen sprake was van een voorgenomen besluit tot nieuwbouw en het bevoegd gezag al had erkend dat over een eerder voorgenomen besluit tot nieuwbouw aan de MR advies gevraagd had dienen te worden. De kosten voor het verzoek aan de commissie met betrekking tot het geschil over de kosten van rechtsbijstand zijn evenmin te beschouwen als redelijkerwijs noodzakelijke kosten nu niet de commissie maar de OK bevoegd is over dit geschil te oordelen.. Hetzelfde lot trof de kosten verbonden aan de mondelinge behandeling van het verzoek, bij de LCG. Ook de kosten verbonden aan het corresponderen met de gemeente over de nieuwbouw door de advocaat van de MR komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat de MR zich daarmee buiten de grenzen van zijn wettelijke rol heeft begeven.
Er is dan volgens de OK wel geen verplichting tot voorafgaand overleg over de te maken kosten, maar in de praktijk zou ik elke MR willen adviseren dat overleg toch maar even te voeren!
Duidelijk moge zijn dat eerder overleg had kunnen leiden tot weer helderheid over de redelijkerwijs noodzakelijke kosten. Dat ook de advocaat van de MR inmiddels die conclusie zal hebben getrokken lijkt me helder. Van de gedeclareerde bijna €44.000,00 hoefde het bevoegd gezag slechts bijna €17.000,00 te vergoeden. Er is dan volgens de OK wel geen verplichting tot voorafgaand overleg over de te maken kosten, maar in de praktijk zou ik elke MR willen adviseren dat overleg toch maar even te voeren!
6. Conclusie
Uit veel van de hiervoor genoemde uitspraken blijkt dat de LCG hecht aan een zorgvuldige procedure. Dat geeft een zelfde beeld als blijkt uit verschillende uitspraken van de OK in het kader van het adviesrecht van ondernemingsraden. Het is primair de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om een medezeggenschapstraject zorgvuldig te doorlopen. Dat betekent dus dat een. MR vroegtijdig bij besluitvorming dient te worden betrokken, dat relevante informatie verstrekt wordt, dat inzicht gegeven wordt in de beweegredenen voor en de gevolgen van een besluit en dat mogelijke alternatieven worden onderzocht en ook gemotiveerd wordt waarom een alternatief niet wordt gevolgd. Gebeurt dat in onvoldoende mate dan zal de LCG bij een instemmingsgeschil tot het oordeel komen dat een MR in redelijkheid zijn instemming aan een besluit heeft kunnen onthouden en bij een adviesgeschil dat het besluit niet in stand kan blijven. De LCG hanteert dus net als de OK een zelfde uitgangspunt dat de voorzitter van de OK een paar jaar terug tijdens een zitting als volgt verwoordde tegen een bestuurder: “U hoeft mij nets uit te leggen, u had uw OR iets uit moeten leggen!”
Noten
[1] A. Joosten, Geschillenbeslechting onder de WMS, School en Wet 2031-1, p. 6-12
2] Bijvoorbeeld OK, 3 augustus 2011, LJN BR4231 en OK, 22 juli 2022, LJN BX4270 en OK 14 september 2012, LJN BX 9486
[4] LCG, 13 april 2012, nr. 105221
[5] CG, 12 april 2012, nr. 105188
[6] LCG, 13 juli 2011, nr. 104951
[7] Alleen al voor de leesbaarheid van een artikel als dit ware het prettig als partijen bij naam genoemd warden in de uitspraken van de LCG.
[8] LCG, 28 maart 2011, nr. 104841
[9] LCG, 29 juli 2011, nr. 305040,
[10] LCG 14 februari 2011, nr. 104823 en ook LCG, 25 juni 2012, nr. 105367
[11] LCG, 25 april 2012, nr. 105261
[12] LCG, 5 juni 2012, nr. 105237
[13] LCG, 29 oktober 2012, nr. 105532 24.
[14] LCG, 9 mei 2011, nr 104822
[15] LCG, 29 juni 2011, nr. 104917
[16] OK, 17 juli 2012, LJN BX1685
7] OK, 27 juli 2008, ARO 2008, 129
[18] Zie bijvoorbeeld J. Sperling in School en Wet 2012-5, p. 22-24 en H. Mertens in. MR magazine, nummer 8/9, september 2012, blz. 4-6
[19] OK, 1 mei 1980, ROR 1971-1984, nr. 79 (Lingeziekenhuis)
[20] LCG, 2 augustus 2012, nr. 105501
[21] LCG, 12 september 2012, nr. 105529
[22] LCG, 9 februari 2012, nr.105158
[23] LCG, 12 juni 2012, nr. 305346
[24] LCG, 9 november 2012, nr. 105482
[25] LCG, 25 mei 2011, nr. 104902
[26] OK, 1 april 2011, LJN BQ1771
[27] LCG, 11 november 2010, nr. 104527
[28] Zie bijvoorbeeld OK, 12 december 2003, ROR 2004, nr10
[29] Kamerstukken II 2005/2006, 30414, nr. 21