HomeActueelPublicatiesIntentieverklaring tot samenwerking zonder adviesaanvraag

Intentieverklaring tot samenwerking zonder adviesaanvraag

Vaste rubriek in: Rechtspraak voor Medezeggenschap maart 2011, 3, p. 15-19

Intentieverklaring tot samenwerking zonder adviesaanvraag Een ondernemer heeft een intentieverklaring tot samenwerking ondertekend. Daarin heeft de ondernemer zich in aanloop tot de voorgenomen fusie gebonden aan bestuurlijke samenwerking en intensivering van de samenwerking tussen de werkorganisaties. Bovendien werd de wederpartij in de overeenkomst als exclusieve samenwerkingspartner aangemerkt. Na bekendmaking van het tekenen van de intentieverklaring werd aan de ondernemingsraad meegedeeld dat over de voorgenomen fusie zo spoedig mogelijk twee deeladviesaanvragen aan hem zouden worden voorgelegd. De or is van mening dat over het voorgenomen besluit tot tekenen van de intentieverklaring aan hem advies gevraagd had behoren te worden en tekende beroep aan. De Ondernemingskamer honoreert dit beroep en verplicht de ondernemer het besluit in te trekken.

Feiten
De ondernemer, een koepel van patiëntenorganisaties, werkt al geruime tijd samen met de Chronisch Zieken en Gehandicaptenraad (CG-Raad). Een fusie tussen beide organisaties wordt overwogen. De voorzitters van de ondernemingsraden van beide organisaties hebben bij brief van 15 november 2010 laten weten het overleg over een intensieve samenwerking van harte te ondersteunen. Wel werd daarbij opgemerkt dat zij hun verantwoordelijkheid hebben en houden binnen de WOR en de cao over de aan de afzonderlijke ondernemingsraden voor te leggen voorstellen. Bij brief van 18 november 2010 schreef de voorzitter van de or aan de ondernemer dat hij op de hoogte is van het plan de overeenkomst met intentieverklaring tot samenwerking binnenkort te tekenen, maar dat voorafgaand advies aan de or gevraagd moet worden. Hij gaf daarbij aan dat de ondernemingsraad bereid is snel een advies op hoofdlijnen te geven. Op 23 november 2010 tekende de ondernemer met de CG-Raad een intentieverklaring tot samenwerking. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat vanaf dat moment tot datum van fusie de beide besturen uitsluitend gezamenlijk in besluitvormende vergaderingen bijeenkomen, beide partijen zich tot elkaar verplichten de eigen vereniging en werkorganisatie te besturen conform de gemeenschappelijk genomen besluiten en er een gezamenlijk werkplan en begroting zal worden ontwikkeld. Na bekendmaking van het tekenen van de intentieverklaring werd aan de or meegedeeld dat over de voorgenomen fusie zo spoedig mogelijk twee deeladviesaanvragen aan hem zouden worden voorgelegd. Omdat over deze intentieverklaring geen advies is gevraagd, ging de ondernemingsraad in beroep. De ondernemer voerde als verweer aan dat de intentieverklaring geen besluit tot fusie inhoudt, maar tot doe I heeft een voorgenomen fusie per 1 januari 2012 voor te bereiden. Er bestaat nog slechts een niet adviesplichtige wens tot fusie. Het bestuur van de ondernemer blijft volledig beslissingsbevoegd en gezamenlijke vergaderingen brengen geen verdeling van bevoegdheden mee. Evenmin kwalificeren de afspraken als een voorgenomen besluit tot het aangaan van een duurzame samenwerking, aldus de ondernemer.

Oordeel Ondernemingskamer

De op 23 november 2010 getekende intentieverklaring is adviesplichtig. De intentieverklaring leidt immers tot een duurzame samenwerking in 2011. Weliswaar kan de overeenkomst eenzijdig worden opgezegd, maar dat neemt niet weg dat de overeenkomst de daarin geregelde samenwerking beoogt te verwezenlijken en dat, zolang de overeenkomst niet is opgezegd, de bepalingen van de intentieverklaring bindend zijn en met een boetebeding kracht zijn bijgezet. Bovendien betreft de samenwerking niet een enkel facet van de activiteiten van de ondernemer, maar strekt zich uit tot de gehele werkorganisatie, het streven naar gezamenlijke oordeelsvorming van de beide algemene ledenvergaderingen en naar instelling van een gezamenlijke ondernemingsraad. De partijen hebben zich tegenover elkaar verbonden om, te streven naar verwezenlijking van het samenwerkingsverband als
aanzet tot de beoogde fusie, zodat zij niet (geheel) vrijblijvend tegenover elkaar
staan. De ondernemer heeft ten onrechte geen advies gevraagd over het voornemen de overeenkomst met intentieverklaring te tekenen. De aangekondigde twee adviesaanvragen maken dit oordeel niet anders. De ondernemer wordt verplicht het besluit in te trekken en alle gevolgen ongedaan te maken.

Aantekening
De Ondernemingskamer maakt altijd onderscheid tussen een beleidsvoornemen, waarover nog geen advies hoeft te worden gevraagd, en een voorgenomen besluit. Een beleidsvoornemen is nog niet voldoen de concreet, om daarover advies te . . kunnen vragen. De Ondernemingskamer oordeelde al eerder dat een voornemen tot fusie, door mid del van het sluiten van een intentieverklaring, adviesplichtig kan zijn. De Ondernemingskamer 15 april 1999, JAR 19991101 oordeelde dat ten onrechte geen advies was gevraagd over een intentieverklaring tot koop van een andere onderneming. Het verzoek tot verplichting van de ondernemer het besluit in te trekken werd in die zaak toegewezen. Daarbij 1″‘;: overwoog de Ondernemingskamer dat J toewijzing van dit verzoek op grond van artikel26 lid 5 slotzin WOR slechts meebrengt dat de door derden verworven rechten niet worden aangetast. Ook in dit geval speelt de vraag wat het gevolg is van de verplichte intrekking van de intentieverklaring door de ondernemer voor de positie van de CG-raad. Er zal voor de ondernemer weinig anders opzitten dan alsnog advies te vragen over de intentie- .. verklaring. Wellicht vraagt ook de CG-raad alsnog advies aan zijn ondernemingsraad, hoewel die kennelijk niet in beroep is gegaan. (zie ook Hoge Raad, 7 oktober 1998,JAR 1998/251).

Let op
Het voornemen tot tekenen van een intentieverklaring tot duurzame samenwerking/fusie is adviesplichtig indien partijen daardoor niet vrijblijvend meer tegenover elkaar staan en geen voorbehoud is gemaakt voor positief advies van de ondernemingsraad.

Gerechtshof Amsterdam,
Ondernemingskamer, 20 januari 2011,
200.078.710/01, LJN BP3004.
M. van Leeuwen-Scheltema

Deel dit artikel

Besproken rechtsgebieden

Hebt u een vraag?

Neem contact met ons op of laat uw gegevens achter, zodat we u kunnen bellen.

Laat ons u bellen