Adviesrecht or niet ingeperkt door bevoegdheden redactieraad Hof Amsterdam (OK) 19 juli 2010, LJN BN1709 Adviesrecht van de ondernemingsraad Art. 25 en 26 WOR
Feiten
MGL, uitgever van dagblad De Limburger en het Limburgs Dagblad, is sinds 2006 onderdeel van het Brits mediaconcern, Mecom Group plc. Sinds 2007 maakt ook Wegener deel uit van dit concern. De dagbladen hebben een redactiestatuut waarin voorzien is in het instellen van een redactieraad. De scheiding van de bevoegdheden tussen redactieraad en ondernemingsraad is daarin ook geregeld. Aan de ondernemingsraad is advies gevraagd over een reorganisatie. De ondernemingsraad heeft de nodige aanvullende vragen gesteld en (financiële) informatie opgevraagd. De ondernemingsraad adviseert de ondernemer om het besluit niet te nemen, omdat hij kritiek heeft op de onderbouwing van de adviesaanvraag, zowel wat betreft de financiële informatie als de uitwerking van het reorganisatieplan. Tevens is de or van mening dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt door het voorgenomen besluit, omdat de ondernemer een omzetprobleem heeft en geen kostenprobleem. Het voornemen is echter alleen gericht op kostenreductie. De ondernemer handhaaft het voorgenomen besluit, waarna de ondernemingsraad beroep instelt bij de Ondernemingskamer (OK).
Oordeel Ondernemingskamer
De OK stelt voorop dat binnen redelijke grenzen het aan de ondernemingsraad en niet aan de ondernemer is om te bepalen welke informatie hij nodig heeft om een verantwoord advies te kunnen geven. Dit kan meebrengen dat de ondernemer in het kader van een adviesaanvraag meer of andere informatie dient te verstrekken dan volgt uit de reguliere verstrekking van financiële gegevens, zoals geregeld in art. 31a WOR. De ondernemer heeft volstaan met het advies vragen over de omvang van de formatiereductie van de redactie en nog niet over de uitwerking daarvan. Deze zal door de hoofdredacteur in overleg met de redactieraad nog dienen plaats te vinden. De OK is van mening dat de ondernemer onvoldoende inzicht heeft verschaft in de uitwerking van de teruggang van de redactie en de gevolgen daarvan voor de op de redactie werkzame personen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Dit maakt het besluit kennelijk onredelijk, De OK is van mening dat de uitwerking reeds in dit stadium behoorde te worden gegeven, omdat deze in redelijkheid noodzakelijk is opdat de ondernemingsraad de aanvaardbaarheid van de reductie als zodanig – met het oog op het behoorlijk blijven functioneren van de redactie – ten behoeve van het uit te brengen advies adequaat kon beoordelen. De ondernemer had eveneens aangevoerd dat, vanwege het feit dat de uitwerking van de reductie van de redactie een besluit van de hoofdredacteur betreft, er dus geen sprake is van een besluit van de ondernemer en dus geen advies gevraagd kan worden. De OK is het daar niet mee eens, omdat de hoofdredacteur in zoverre moet worden aangeduid als bestuurder in de zin van art. 1 lid 1 sub e WOR. Een andere opvatting zou er immers toe leiden dat het wettelijk adviesrecht van de ondernemingsraad op onaanvaardbare wijze wordt uitgehold, Verder is de OK aan de hand van de verstrekte informatie over de formatiereductie van mening dat uit de door de ondernemer verstrekte gegevens niet logisch de voorgenomen omvang van de formatiereductie volgt. De ondernemer heeft onvoldoende duidelijk gemaakt in welke mate de samenhang met de door Wegener geleverde ReadyMade-Pages leidt tot de vermindering van het aantal te reduceren fte’s. Er bestaat nog teveel onduidelijkheid over de implementatie daarvan. Op grond van deze overwegingen is de OK van mening dat de ondernemer in afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het genomen besluit had kunnen komen.
Commentaar
- De OK geeft als algemene norm aan dat het aan de ondernemingsraad is om te bepalen welke informatie hij nodig heeft om tot zijn advisering te kunnen komen. Dit uitgangspunt wordt begrensd door de redelijkheid. Deze algemene norm is niet nieuw. Ook in eerdere beschikkingen heeft de OK zich op dit stand punt gesteld (zie bijvoorbeeld OK 12 december 2003,JAR 2004/26, SR 2004, 11 (Or BBA) en OK 18 mei 2004, ARO 2004, 85,JAR 2004/164,JOR 2004/235, SR 2004,67 (Or Novio». In deze beschikking gaat de OK uitgebreid in op de wel verschafte informatie en geeft aan dat daarmee de ondernemer nog onvoldoende inzicht en informatie heeft verschaft. Uit de overwegingen van de OK valt af te leiden dat een ondernemer die de formatie wenst te reduceren, in de onderbouwing ook moet aangeven waarop de gekozen omvang van de reductie gebaseerd is en aan zal moeten geven hoe dit zal worden uitgewerkt en welke gevolgen dit zal hebben voor de in de onderneming werkzame personen.
- Een van de discussiepunten in deze zaak was in welke mate het de ondernemer vrij staat om de uitwerking in een latere fase te doen plaatsvinden. Zeker indien de ondernemingsraad daar een punt van maakt, dient de ondernemer gezien het bepaalde in art. 25 lid 3 WOR ook de informatie over de uitwerking van een reorganisatie in de adviesaanvraag op te nemen. Fasering in de besluitvorming aanbrengen, is mogelijk, indien daarover met de ondernemingsraad afspraken worden gemaakt. Indien daar geen sprake van is, kan de ondernemingsraad met recht verlangen van de ondernemer dat de uitwerking van de formatie eerst aan hem wordt voorgelegd alvorens hij advies kan uitbrengen. Ook in een eerdere beschikking heeft de OK al aangegeven dat bij een adviesaanvraag op hoofdlijnen, gezien het bepaalde in art. 25 lid 3 WOR, niet volstaan kan worden met alleen informatie over de hoofdlijnen (OK 5 december 2008,JAR 2009/51, TRA 2009/27 (Or Stichting Waterlaboratorium Zuid).
- Een bijzonder aspect van deze zaak is dat de verhouding tussen de bevoegdheden van enerzijds directie en hoofdredacteur en anderzijds van de ondernemingsraad en redactieraad, expliciet aan de orde wordt gesteld. De ondernemer stelde zich op het standpunt dat aangezien het een besluit betrof dat onder de bevoegdheid van de hoofdredacteur viel, er geen sprake was van een voorgenomen besluit van de ondernemer en er dus geen verplichting was om advies te vragen. De OK deelt deze opvatting niet. De motivering daarvoor verbaast enigszins. De OK had kunnen aangeven dat de adviesverplichting op grand van art. 25 lid 1 WOR op de ondernemer, de rechtspersoon, rust, ongeacht welk orgaan of functionaris binnen de ondernemer de bevoegdheid heeft om het besluit te nemen. De OK motiveert haar standpunt echter door aan te geven dat de hoofdredacteur als (mede)bestuurder in de zin van de WOR is te beschouwen. Een andere opvatting zou, aldus de OK, er immers toe leiden dat het wettelijk adviesrecht van de ondernemingsraad op onaanvaardbare wijze wordt uitgehold. Hieruit zou ten onrechte afgeleid kunnen worden dat wanneer een besluit wordt genomen door een niet-bestuurder inde zin van de WOR, de aangelegenheid dan door de ondernemer niet aan de ondernemingsraad voorgelegd behoeft te worden. Dit is niet juist, gezien het feit dat de verplichting om advies te vragen berust op de ondernemer; de rechtspersoon. De uitvoering daarvan is in de wet neergelegd bij de bestuurder. Ook in die gevallen dat de bestuurder niet zelf het besluit neemt, dient de bestuurder er voor zorg te dragen dat de ondernemingsraad tijdig wordt geraadpleegd. Wat betreft de verhouding tussen redactieraad en ondernemingsraad geeft de OK duidelijk aan waar de grens ligt, De bevoegdheden van de ondernemingsraad worden bepaald door de inhoud van de Wet op de ondernemingsraden. Indien andere regelingen de ondernemer verplichten om ook nog een of meer andere organen te raadplegen, dan doet dit niet af aan de wettelijke bevoegdheden van de ondernemingsraad. Het levert alleen een extra overlegverplichting voor de ondernemer op.
Daarbij komt dat in het redactiestatuut ook uitdrukkelijk is aangegeven dat de bevoegdheden van de redactieraad niet in strijd komen met de bevoegdheden van de ondernemingsraad als geregeld in de WOR. Het omgekeerde is ook in het redactiestatuut geregeld. Op dit punt heeft deze beschikking ook betekenis voor andere ondernemingen waarin verschillende (medezeggenschaps)organen actief zijn. Denk bijvoorbeeld aan het ziekenhuiswezen waar bevoegdheden kunnen toekomen aan de medische staf of in de zorgsector aan cliëntenraden. Bevoegdheden die aan deze organen worden toegekend, kunnen niet afdoen aan de in de WOR geregelde bevoegdheden van de ondernemingsraad.
Prof mr. L.C.J. Sprengers