Naar aanleiding van prestatieafspraken van de staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet een universiteit zich verplicht de overhead te reduceren met 50 fte. Het reorganisatieplan voorziet in een nieuwe organisatiestructuur. De bestuurder wenst over de organisatie-eenheid na samenvoeging van verschillende faculteiten af te spiegelen. De reorganisatie vindt echter organisatie breed plaats en betreft alle organisatie- eenheden van de universiteit. Daarom stelt de ondernemingsraad met een beroep op de cao en de Beleidsregels ontslagzaak van het UWV, dat de organisatie als een geheel moet worden bezien. De Ondernemingskamer stelt vast dat de Beleidsregels ontslagtaak niet van toepassing zijn en oordeelt dat van belang is of de door de universiteit voorgestane uitleg van de cao-bepaling er een is waartoe hij niet in redelijkheid heeft kunnen komen. De Ondernemingskamer wijst het verzoek van de Ondernemingsraad af.
Artikelen 25, 26 Wet op de Ondernemingsraden (WOR) Artikel 9.9 Cao NU
Gerechtshof Amsterdam, 30 september 2013 ECLI:NL:GHAMS:2013 :4771
Feiten
De betrokken universiteit is een organisatie met circa 700 fte aan arbeidsplaatsen en een begroting van circa € 70 miljoen per jaar. Prestatieafspraken met de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) nopen tot wijzigingen in de organisatie van de universiteit. In het voorjaar van 2012 is een aanvang gemaakt met dit verandertraject. Op grond hiervan is de universiteit verplicht de totale overhead te verminderen met 50 fte. Op 6 mei 2013 heeft het College van Bestuur aan de or advies gevraagd over het reorganisatieplan dat hij voorlopig heeft vastgesteld in het kader van het verandertraject. Het reorganisatieplan voorziet in een nieuwe organisatiestructuur, die onder meer een gemeenschappelijke serviceorganisatie en een bestuursdienst omvat.
In zijn advies verzoekt de ondernemingsraad de bestuurder om de wijze van afspiegeling te herzien en de ontslagvolgorde opnieuw te bepalen ten aanzien van de universiteit als een geheel. De or schrijft in zijn advies dat bij het bepalen van de ontslagvolgorde in het voorlopig veranderplan een onjuiste systematiek wordt gehanteerd. Dit ten eerste omdat niet duidelijk is welke criteria de bestuurder hanteert voor het bepalen van de plaatsings- en ontslagvolgorde. Ten tweede omdat de bestuurder kiest voor het opsplitsen van de universiteit in vier organisatie eenheden waarbinnen de ontslagvolgorde wordt bepaald. De ondernemingsraad is ervan overtuigd dat die keuze onjuist is en dat de universiteit in dit verband als een geheel moet worden beschouwd.
In zijn besluit laat de bestuurder hierop weten dat het gehanteerde uitgangspunt, het bepalen van de ontslagvolgorde binnen de organisatieonderdelen die samen worden gevoegd tot een nieuw organisatieonderdeel, juridisch correct is. Sterker, zo schrijft de bestuurder, volgens de door ons ingewonnen adviezen is het bestuur zelfs gehouden om hier op deze manier uitvoering aan te geven.
Punt van geschil blijft hierbij tussen partijen met name de interpretatie van de cao Nederlandse Universiteiten (cao NU). Artikel 8.6 van deze cao luidt:
“Voor zover het bij de te vervallen arbeidsplaats(en) om uitwisselbare functies gaat, wordt de ontslagvolgorde per categorie onderling uitwisselbare functies als volgt vastgesteld:
a. per instelling of organisatie-eenheid en categorie uit¬wisselbare functies worden werknemers met het kortste dienstverband binnen de instelling het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht.
Artikel 9.9 aanhef en sub a luidt: “Voor zover het bij het vervallen van arbeidsplaats(en) als gevolg van een reorganisatie om uitwisselbare functies gaat, (…) wordt de ontslagvolgorde per categorie onderling uitwisselbare functies als volgt vastgesteld:
a. binnen de organisatie-eenheid waarop de inkrimping betrekking heeft, worden werknemers met het kortste dienstverband binnen de instelling het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht”.
De or beroept zich op dit punt op artikel 9.9 van de cao. De nieuwe organisatie-eenheden, waarbinnen volgens de bestuurder de ontslagvolgorde zou moeten worden gehanteerd, warden pas in 2014 opgericht. De vakbonden hebben de juridische houdbaarheid van de door de bestuurder voorgestane werkwijze ook bestreden en menen net als de ondernemingsraad dat de universiteit als een organisatie-eenheid moet warden beschouwd. Ook de Beleidsregels voor de ontslagtaak van het UWV, die overigens formeel niet van toepassing zijn, bieden steun aan het or standpunt, zo stelt de ondernemingsraad. De bestuurder voert hiertegen aan dat artikel 9.9 sub a van de cao juist expliciet uitgaat van de afspiegeling per organisatie-eenheid. Extern ingewonnen juridisch advies heeft de bestuurder ervan overtuigd dat de gekozen aanpak juridisch juist is.
Oordeel Ondernemingskamer
De Ondernemingskamer stelt allereerst vast dat partijen het er over eens zijn dat de Beleidsregels ontslagtaak UWV in het onderhavige geval niet van toepassing zijn. Deze regels kunnen dan ook verder onbesproken blijven zo oordeelt de Ondernemingskamer. Zelfs indien de regels steun bieden aan het standpunt van de or over de te hanteren ontslagvolgorde, kan dit niet bijdragen aan het oordeel dat de bestuurder in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het bestreden besluit.
De Ondernemingskamer stelt dan vast dat het verschil van inzicht over de te hanteren systematiek voor de ontslag¬volgorde berust op een verschil in interpretatie van de cao. De beantwoording van de vraag of de universiteit bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het onderhavige besluit heeft kunnen komen, vergt niet noodzakelijk een oordeel over de juistheid van de uitleg door de universiteit van de cao. Van belang is of de door de universiteit voorgestane uitleg van die bepaling er een is waartoe hij niet in redelijkheid heeft kunnen komen, aldus de Ondernemingskamer. De universiteit heeft zich in dat verband te beroepen op het verschil in bewoordingen tussen de twee cao-bepalingen, hetgeen de Ondernemingskamer, mede gelet op het uitgangspunt dat bepalingen in de cao naar objectieve maatstaven dienen te worden uitgelegd, niet onbegrijpelijk voorkomt. Daar komt bij dat de bestuurder juridisch advies over de uitleg van de cao-bepalingen heeft ingewonnen en de gekozen systematiek in overeenstemming is met dat juridisch advies. De Ondernemingskamer concludeert dat niet gezegd kan worden dat de bestuurder in redelijkheid niet de keuze voor de door hem voorgestane systematiek heeft kunnen maken.
De Ondernemingskamer oordeelt voorts nog dat evenmin kan worden gezegd dat de universiteit onvoldoende uitleg heeft gegeven over de grondslagen van de keuze voor het betreffende systeem. Zowel in een brief als in het besluit van de bestuurder is een toelichting te lezen op dit punt en daarnaast is de systematiek onderwerp van overleg geweest tussen partijen.
Tenslotte oordeelt de Ondernemingskamer dat in het licht van de motivering van het besluit de ondernemingsraad zijn betoog dat de reorganisatie zuiniger kan worden uitgevoerd, niet zodanig heeft toegelicht dat het leidt tot de conclusie dat de bestuurder de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot (de desbetreffende onderdelen van) het besluit heeft kunnen komen. De Ondernemingskamer wijst de verzoeken van de ondernemingsraad dan ook af.
Aantekening
De ondernemingsraad kan beroep bij de Ondernemingskamer uitsluitend instellen op de grond dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. In de beroepsprocedure dient de ondernemingsraad argumenten aan te dragen waarmee hij de kennelijke onredelijkheid van het besluit van de ondernemer onderbouwt. Dit moeten argumenten of bezwaren zijn die hij al in zijn advies tot uitdrukking heeft gebracht. De Ondernemingskamer beoordeelt de argumenten van de ondernemingsraad in beginsel dus slechts aan de hand van dit eigen criterium. Vertaald naar de onderhavige zaak is de te beantwoorden vraag dan of de door de universiteit voorgestane ontslagsystematiek er een is waartoe hij niet in redelijkheid heeft kunnen komen. De beantwoording van deze vraag vergt niet noodzakelijk dat de Ondernemingskamer zich uitspreekt over de juistheid van de uitleg van de cao door de universiteit.
Let op
De ondernemer is in beginsel vrij in zijn beleid in en rond het nemen van advies plichtige besluiten. Die beleidsvrijheid van de ondernemer vindt echter haar grens daar waar de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn besluit had kunnen komen.