Advocaat Loe Sprengers. Hij wordt geroemd om zijn bevlogenheid en professionaliteit. Als dé specialist in medezeggenschapsrecht voerde advocaat Loe Sprengers talrijke geruchtmakende procedures, waaronder de PCM-zaak. Daarmee leverde hij een belangrijke bijdrage aan nieuwe jurisprudentie. Zijn drijfveer: “In situaties die er toe doen wil ik bijdragen aan het creëren van goede oplossingen.”
Homo passionatus codeterminatus. Oftewel: gepassioneerd medezeggenschapsmens.
Die beschrijving past het beste bij Loe Sprengers, vindt Paul van der Heijden. Van der Heijden, nu rector magnificus van de Universiteit Leiden, was eind jaren negentig Sprengers’ promotor. Het zijn enkele van de vele lovende woorden van vakgenoten, (oud-)collega’s en cliënten over Sprengers in Loe, het tijdschrift dat het Advokatenkollektief Utrecht in september 2009 uitgaf ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum bij het kantoor. Allen roemen hem om zijn bevlogenheid, overtuigingskracht en deskundigheid. “Zijn professionele kwaliteit is in het oog springend”, zegt voormalig voorzitter van de Ondernemingskamer Huub Willems, die Sprengers vele keren in de rechtszaal trof.
Nichekantoor avant la lettre
Zelf reageert Sprengers op al deze loftuitingen met een nuchterheid die hem ook typeert. “Zulke woorden zegt men meestal over iemand die dood is.” Interviews over zichzelf geeft hij dan ook niet graag, vertelt hij in zijn kantoor aan de Utrechtse Plompetorengracht. “De inhoud is veel leuker.” Daarmee doelt hij op het medezeggenschapsrecht, waarin hij geldt als de specialist in Nederland, maar ook op het arbeids-, ambtenaren- en ondernemingsrecht. Velen beschouwen hem als boegbeeld van het Utrechtse Advokatenkollektief, dat tien jaar voor zijn komst, in 1974, werd opgericht door Sjef de Laat, Wout van Veen, Lili van Brugghen, Annemarie Bos en Bernard Tomlow. Zij waren voorheen actief in de wetswinkelpraktijk. Wie zich geen advocaat kon veroorloven, kon bij hen terecht.
Aanvankelijk richtte het Advokatenkollektief zich op meerdere rechtsgebieden, zoals vreemdelingen-, huur- en arbeidsrecht en AROB-zaken. In 1979 besloot het kollektief zich te specialiseren in arbeids- en medezeggenschapsrecht. Zo was er in de jaren tachtig de geruchtmakende zaak van de jongerenorganisatie van de FNV tegen toenmalig minister van Financiën Onno Ruding, met Sprengers en De Laat als raadslieden. De bewindsman had in een interview gezegd dat veel werklozen zich er bij het zoeken naar werk “met een Jantje van Leiden” van afmaakten en niet bereid waren te verhuizen, maar liever bij “Tante Truus” bleven wonen. Ruding moest zijn excuses aanbieden.
“EEN ADVOCAAT IS GEEN WERELDHERVORMER”
Met deze specialisatie ontwikkelde het kollektief zich tot een nichekantoor avant la lettre. Het kantoor, dat nog altijd vooral optreedt namens werknemers, ondernemingsraden en vakbonden, past bij hem, zegt Sprengers, en bij zijn visie op de maatschappij. “Het probeert op bepaalde terreinen een bijdrage te leveren aan een sociale samenleving waar plaats is voor iedereen en waar rechtshulp voor een ieder toegankelijk is. Maar een advocaat is geen wereldhervormer. Voorop staat dat wij goede advocaten moeten zijn voor onze cliënten.”
Tunnelvisie
In de ruim kwart eeuw dat Sprengers advocaat is vonden belangrijke ontwikkelingen plaats in het medezeggenschapsrecht. Van ondernemingsraden en vooral van ondernemers wordt een grote mate van procedurele zorgvuldigheid gevergd. Een zaak die dit volgens Sprengers illustreert is die van UWV. Deze uitvoeringsinstantie, in 2002 ontstaan uit een fusie van vijf verschillende uitvoeringsinstellingen en Lisv, fuseerde begin 2009 met het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Binnen de organisatie was een vernieuwingsproces in gang gezet. In het kader hiervan lag er een voorgenomen besluit over een nieuwe werkwijze bij de uitvoering van de WIA. Op twee plaatsen draaiden proefprojecten om te zien of het nieuwe systeem in staat was de klanttevredenheid te verhogen en sneller en efficiënter te werken. De eerste resultaten waren niet bemoedigend. Desondanks werd de landelijke invoering van deze nieuwe werkwijze voor advies voorgelegd aan de ondernemingsraad en werd de datum van invoering aangekondigd. De ondernemingsraad adviseerde negatief. De proefprojecten moesten volgens de raad doorgaan totdat alle problemen waren opgelost en was voldaan aan de randvoorwaarden die waren gesteld. De Ondernemingskamer gaf de ondernemingsraad gelijk. Sprengers: “Het UWV had het huis niet op orde. Je kunt het vergelijken met een tunnelvisie. Belangrijke informatie komt niet door naar de top van de onderneming of deze sluit zich daarvoor af. Dan kan de ondernemingsraad een belangrijke functie vervullen.”
Wanbeleid
De procedures die Sprengers voerde leidden regelmatig tot belangwekkende uitspraken. Zo sprak de Ondernemingskamer zich in het beroep van de ondernemingsraad van Centrum Maliebaan voor het eerst specifiek ‘uit over een fusie in fases. Het werd de ondernemingsraad van deze Utrechtse verslavingszorginstelling niet duidelijk wat de meerwaarde was van een fusie met GGZ-instelling Altrecht. De directie probeerde aan de bezwaren tegemoet te komen door eerst te kiezen voor een bestuurlijke fusie in plaats van een juridische, maar daarmee werd voor de ondernemingsraad nog steeds niet inzichtelijk waarom een fusie de beste oplossing was. De Ondernemingskamer oordeelde eind april 2010 dat het fusiebesluit moest worden ingetrokken en dat de directie eerst de voor- en nadelen van de fusie in kaart moest brengen.
Een maand later was er een andere spraakmakende zaak: de procedure van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en FNV Kiem tegen PCM Uitgevers. Deze werd gevoerd na de enquête naar het beleid en de gang van zaken van PCM en haar holding, in de periode januari 2004 tot 2 juli 2007. De Ondernemingskamer had tot dit onderzoek opdracht gegeven. In beide procedures trad Sprengers op als raadsman. Met succes. In haar uitspraak van 27 mei 2010 oordeelde de Ondernemingskamer dat sprake is geweest van wanbeleid. Dit vooral omdat er bij het bestuur, de commissarissen en de verkopende aandeelhouders bij de besluitvorming rond de overname van PCM door APAX onvoldoende oog is geweest voor het belang van de vennootschap. Onverantwoord ondernemerschap, vond de rechter. Met name bonusregelingen voor 27 bestuurders werden onrechtmatig verklaard. Ook APAX had zich niet juist opgesteld. De Ondernemingskamer geeft daarbij normen die van belang zijn bij overnames waar een private equity fund bij betrokken is. Zo moet zo’n fund zich niet aIleen laten leiden door de eigen belangen, maar ook door de vennootschappelijke belangen van de onderneming waarin wordt deelgenomen.
“Het opvaIlendste aspect aan de PCM-zaak is dat je steeds weer ziet dat de financiële sector de spelregels bepaalt”, zegt Sprengers. “Er wordt gezegd: ‘dit is gebruikelijk, iedereen doet het, dus het mag.’ Het was moeilijk om door die argumenten heen te prikken. De normen, het wettelijk stelsel, om die argumentatie te weerleggen waren er wel, maar jurisprudentie waarnaar kon worden verwezen ontbrak. Je ziet dat aandeelhouders en toezichthouders nu bewuster moeten denken aan het belang van de vennootschap. Op basis van de Angelsaksische grondslag wordt veelal een heel andere belangenafweging gemaakt.
Maar het Nederlandse uitgangspunt is nu duidelijk,’ De les die ook moet worden getrokken is dat betrokken partijen hun uiteindelijke doelstelling tijdens het traject steeds moeten blijven toetsen, benadrukte Sprengers tijdens een bijeenkomst voor NVJ-leden in november 2010 in Amsterdam. “En ze moeten kijken of met duidelijke afspraken aIle belangen optimaal geborgd kunnen worden.” waaraan hij met een grimas toevoegde:”Vertrouw de Londense boys niet op hun blauwe ogen.”
Machtige positie
Een zaak als deze toont ook een andere belangrijke ontwikkeling in het medezeggenschapsrecht, de internationalisering. Sprengers: “De globaliserende invloeden zijn zonder meer waarneembaar in de Nederlandse polder.” Toch moet de macht van (internationale) aandeelhouders niet worden overdreven, vindt hij. Hij verwijst naar de oratie die Huub Willems eind november hield als bijzonder hoogleraar Corporate litigation aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarin gaf hij een historisch en rechtsvergelijkend overzicht van rechtstelsels waarin de rechter de primaire bron van de rechtsvorming is, vooral op het terrein van wat tegenwoordig het ondernemingsrecht heet. Sprengers: “Hij poneerde – kort gezegd – de stelling dat het idee dat aandeelhouders in beursvennootschappen zoveel bevoegdheden hebben moet worden gerelativeerd. Hij stelt dat werknemersvertegenwoordigers misschien wel meer bevoegdheden hebben. Daar ben -ik het voor een groot deel mee eens. De wettelijke normen zijn vrij ruim. Daarbinnen heeft de rechter ruimte om recht te vinden. Ondernemingsraden en vakbonden weten dit veel body te geven. Zaken als Stork, Corus en Centrum Maliebaan laten dat zien.”
Ondanks hun machtige positie’ in het Nederlandse recht onderschatten niet alleen directies, maar ook ondernemingsraden hun invloed, vindt hij. “Ze zouden een veel sterkere positie kunnen innemen dan ze doen. De wetgeving geeft daarvoor veel gereedschap.” Hij noemt de procedure van Stichting Kinderopvang Barendrecht, die volgens hem toont welke belangrijke rol de ondernemingsraad kan vervullen bij problemen in de top van een onderneming, als de raad het enquêterecht heeft, wat nu niet wettelijk geregeld is. Het was de zesde keer in de afgelopen vijf jaar dat een medezeggenschapsorgaan het enquêterecht door de bestuurder kreeg toegewezen als extra bevoegdheid bij diens dreigende ontslag. In vijf gevallen vond de Ondernemingskamer dat er redenen waren om in te grijpen in het belang van de onderneming. “Het blijft vreemd dat de medezeggenschap die rol blijkbaar alleen krijgt op het moment dat de bestuurder daar een belang bij heeft. Ik zou het toejuichen als de wetgever de bevoegdheid van de ondernemingsraad om een enquêteprocedure te starten wettelijk zou regelen. De toegevoegde waarde is er namelijk ook in andere situaties.”
Het beperkte gebruik van de invloed van ondernemingsraden komt volgens hem deels door het snelle verloop van hun leden, waardoor veel knowhow verloren gaat. “Anderzijds zie je dat nieuwe leden ook juist kunnen zorgen voor een frisse kijk. Attitude is dan ook belangrijker dan ervaring.
“ONDERNEMINGSRADEN ZOUDEN EEN STERKERE POSITIE KUNNEN INNEMEN”
Niettemin is scholing van belang . Ook bij bestuurders is er nog een wereld te winnen.” Hoewel hij een belangrijke bijdrage leverde aan de rechtsvorming, is procederen geen doel op zich, benadrukt Sprengers. “Ik schat in dat het Advokatenkollektief in ongeveer vijf procent van de zaken procedeert. Voor het overige adviseren we. Het is de hoofdtaak van een advocaat om te proberen tot een oplossing te komen zonder gerechtelijke procedure. Vaak genoeg concludeer ik dan ook in een zaak dat er leuke juridische dingen in zaten, maar dat in het belang van de cliënt een andere oplossing beter was.”
In- en outsiders
Sinds oktober 2002 is Sprengers voor één dag per week hoogleraar aan de afdeling Sociaal recht van de Universiteit Leiden. Samen met Alex Brenninkmeijer, op dit moment de Nationale ombudsman, aanvaardde hij de Albeda-Ieerstoel voor arbeidsverhoudingen bij de overheid. De leerstoel vult hij nu in met Roel Bekker, voormalig secretaris-generaal bij het ministerie van BZK. Een van de kwesties waarover hij zich buigt is het toenemende verschil in rechten van insiders en outsiders in de arbeidsmarkt. “Vijfentwintig jaar geleden had vrijwel iedere werknemer een vast arbeidscontract. Maar de kern van de werkzaamheden waarvoor een onderneming vast personeel gebruikt wordt steeds kleiner. De flexibele schil rondom een bedrijf – van zzp’ers, uitzend-, oproep- en flexkrachten – groeit. Neem een willekeurige onderneming en de kans is groot dat de portier is ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf, de kantinedame van een cateringbedrijf en dat de personeelsadministratie is uitbesteed.”
Deze ontwikkeling leidt volgens Sprengers tot steeds meer vragen. “Stel dat je het ontslagrecht, dat eigenlijk geschreven is voor insiders, versoepelt, zijn de outsiders daarmee dan geholpen? Of leidt verzwakking van de positie van de insiders er alleen maar toe dat zij makkelijk uit een onderneming weg te krijgen zijn? Iedereen – van wetgever, advocaat, rechterlijke macht tot andere betrokken organisaties – is zoekende naar het beste evenwicht. ”
“EEN VAN DE BELANGRIJKSTE OPGAVEN DE KOMENDE TIJD IS EEN GOEDE ARBEIDSMARKT TE CREEREN VOOR DE OUDERE WERKNEMER”
“Uit onderzoek is gebleken dat de groep aan de onderkant van de arbeidsmarkt steeds groter wordt. In de laatste jaren is het zwaartepunt komen te liggen bij het individu. Dat iedereen een eigen verantwoordelijkheid heeft is goed het is belangrijk dat we een samenleving vormgeven waar plaats is voor iedereen. Het arbeidsrecht moet daarmee rekening houden en met goede oplossingen komen. Sociale cohesie in de samenleving is uiteindelijk goed voor ieder individu en de samenleving als geheel.”
Frictie
Het Nederlandse arbeidsrecht en ontslagrecht kent al een behoorlijke flexibiliteit, constateert Sprengers. Hij verwijst naar de vele pro forma procedures die tot twee of tweeënhalf jaar geleden werden gevoerd, waarbij “een stempeltje moest worden gehaald om de WW-rechten zeker gesteld te krijgen”. “De wetgever heeft goed werk verricht door het nieuwe verwijtbaarheidscriterium in de WW op te nemen. Bij overeenkomst wordt nu veel vooraf geregeld. In het kader van de ontslagvergoeding heeft de kantonrechter zijn eigen spelregels al aangepast.” En er zijn meer veranderingen mogelijk, meent hij. “Maar een van de belangrijkste opgaven voor de komende tijd is om een goede arbeidsmarkt te creëren voor de oudere werknemer. Van de werknemers ouder dan vijftig jaar die nu werkloos worden vindt een klein percentage nog werk en zal het inkomen veelal dalen tot bijstandsniveau. Terwijl veel van deze babyboomers uitstromen gaat de pensioengerechtigde leeftijd omhoog, misschien wel naar 67 jaar. Daarin zit een grote frictie. Alle andere discussies, zoals over versoepeling van het ontslagrecht, volgen daarin.”
Manifest
Hoewel zijn blackberry ongeduldig om aandacht bromt, zet hij op dezelfde rustige toon uiteen: “Binnen tien jaar vertrekken drie van de tien van de ambtenaren. Daarnaast wil het kabinet fors bezuinigen en een kleinere overheid. Met een goede koppeling van deze twee processen is een evenwichtige opbouw van het ambtenarenbestand te realiseren, zonder veel knowhowverlies. Dit betekent wel dat de termijnen waarbinnen doelstellingen moeten zijn gerealiseerd langer moeten worden gemaakt. Het kabinet daarentegen wil de maatregelen doorvoeren binnen deze regeerperiode. Maar de beoogde bezuinigingen effectueer je pas op termijn, aangezien het grootste deel aan loonkosten toch betaald moet worden, bijvoorbeeld in het kader van WW-aanspraken.” Om aandacht te vragen voor dit probleem waren Sprengers en Bekkers vorig jaar de initiatiefnemers voor een manifest hierover, dat onderschreven is door hoofdrolspelers bij de sociale partners in de overheidssector. “Degenen die het beleid moeten uitvoeren zijn er langzaamaan van doordrongen dat het anders moet, wil de overheid op de arbeidsmarkt een aantrekkelijke werkgever blijven.”
Scheidsrechter
Dat hij zijn vak uitoefent op verschillende plekken – van Advokatenkollektief, universiteit, tot fora als de Vereniging voor Arbeidsrecht – maakt zijn werk, ook na 25 jaar, zo boeiend, vindt Sprengers. “De afgelopen tijd heb ik overwogen of ik misschien meer tijd zou willen besteden binnen de universiteit. Maar ik heb besloten dat ik de advocatuur zeker niet wil prijsgeven. Ik doe veel zaken waarmee ik deelneem aan het juridisch debat. Het werkaanbod op mijn kantoor bevordert dat ik nieuwe ontwikkelingen op de voet kan volgen.”
Zijn drijfveer is nog dezelfde als aan het begin van zijn carrière, concludeert hij. “Ik wilde een goede rechtshulpverlening in arbeidsrecht en een goede advocaat zijn en dat wil ik nog steeds. In situaties die er toe doen wil ik bijdragen aan het creëren van goede oplossingen.” Daarbij komt de ervaring die hij opdeed in de frisbeesport soms goed van pas. Als een van de pioniers in Nederland bracht hij het diverse keren tot Nederlands kampioen. “De teamsport ultimate frisbee kent geen scheidsrechter. Daar is het de eigen verantwoordelijkheid van spelers om aan te geven of iets fout is. Van die ervaring maak ik ook als advocaat wel gebruik als ik bij geschillen de vraag aan mijn cliënt, en de wederpartij, voorleg of de gang naar de rechter echt nodig is om tot een oplossing te komen.”
Loe Sprengers (Valkenswaard, 1959) groeide op als jongste in een katholiek gezin met zeven kinderen. Na zijn rechtenstudie in Utrecht werd hij in 1984 advocaat bij het Advokatenkollektief Utrecht. Met grote regelmaat treedt hij op voor ondernemingsraden in de markt- en overheidssector. Ook staat hij vakbonden, individuele werknemers en ambtenaren bij in arbeidsgeschillen. Daarnaast treedt hij op als arbiter en adviseur in arbeidsrechtelijke en medezeggenschapsgeschillen. In 1998 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over de Wet op de ondernemingsraden bij de overheid.
Sinds 1 oktober 2002 is hij voor één dag per week hoogleraar aan de afdeling Sociaal recht van de Universiteit Leiden. Samen met Alex Brennikmeijer, op dit moment de Nationale ombudsman, aanvaardde hij de Albeda-leerstoel voor arbeidsverhoudingen bij de overheid. De leerstoel vult hij nu in met Roel Bekker, voormalig secretaris-generaal bij het ministerie van BZK. Sprengers is daarnaast ook voorzitter van de werkgroep Medezeggenschap van de Vereniging voor Arbeidsrecht, die in 2009 dertig adviezen aan de wetgever presenteerde om de medezeggenschap in de toekomst te waarborgen. Regelmatig geeft hij cursussen over arbeidsrecht en medezeggenschapsrecht en houdt hij inleidingen voor ondernemingsraadleden. Ook is hij redacteur bij het Nederlands Tijdschrift Recht en Arbeid (TRA), waarvoor hij een vaste rubriek verzorgt over medezeggenschapsrecht. Daarnaast is hij vaste medewerker en lid van de adviesgroep OR-informatie. Over de ontwikkelingen in zijn vakgebied schreef Sprengers vele boeken, congresbundels en kronieken in verschillende tijdschriften.