Een Nederlandse dochterondernemer, in handen van een Japans moederbedrijf, vraagt de or advies over een reorganisatie met een reductie van 22 fte. Ondanks negatief advies over de inkrimping, neemt de ondernemer het besluit.
Het doel van de reorganisatie is verlagen van de researchkosten.De ondernemer stelt dat zijn bedrijfsresultaten zijn verslechterd en dat hij heeft besloten de nadruk te leggen op ‘cost leadership’. Voor Reseach & Development betekent dit dat de activiteiten in de eerste plaats zullen worden gericht op onderzoek dat betrekking heeft op de optimalisering van de productieprocessen en onderzoek dat direct kan bijdragen aan de verbetering van de resultaten.
De or stelt dat de financiële noodzaak van de door de ondernemer gemaakte keuzes ten aanzien van de researchafdeling voor hem onduidelijk is. De onderneming heeft immers in 2012 een nettowinst gemaakt. De ondernemer stelt jaarlijks een maximumbudget vast voor zijn onderzoeksprogramma en voor 2013 heeft hij een beperkter en gemaximeerd budget vastgesteld. Daarbij heeft hij echter nagelaten (ondanks de herhaalde vragen van de or) duidelijk toe te ichten waarom – in het licht van de financiële situatie – dit nodig is en hoe zijn overwegingen zich vertalen in een personeelsreductie van 22 fte.
Ondernemingskamer
Een duidelijke uiteenzetting naar aanleiding van de door de ondernemingsraad gestelde vragen en diens bezwaren in het advies ontbreekt. De Ondernemingskamer stelt dat het op de weg van de ondernemer had gelegen hier op een eerder moment, en uiterlijk bij het besluit, uitdrukkelijk op in te gaan en een afdoende toelichting te verschaffen. In de adviesaanvraag wordt alleen vermeld ‘dat’ moet worden ingekrompen, maar deze bevat een onvoldoende toelichting op het ‘waarom’.
De Ondernemingskamer is daarom van oordeel dat de ondernemer in zijn besluit onvoldoende is ingegaan op de bezwaren van de ondernemingsraad en draagt de ondernemer op het besluit in te trekken.
Commentaar
Dit is een voorbeeld van de motiveringseisen die de Ondernemingskamer aan de adviesaanvraag en het besluit stelt. Als de ondernemer wil reorganiseren, zal hij eerst voldoende aandacht moeten besteden aan de beweegredenen: waarom is de reorganisatie in die omvang nodig. Er kan niet worden volstaan met het ingaan op wat er zal gaan veranderen. Het waarom er iets moet veranderen moet ook goed toegelicht worden. Zeker in concernverhoudingen, waar de moeder de dochteronderneming opdraagt om iets te gaan doen, wordt er geregeld te snel voorbijgegaan aan de waarom-vraag. De opdracht van de moeder wordt als een gegeven beschouwd. Dit is lang niet altijd terecht. Als de ondernemingsraad er een punt van maakt, zal ook in concernverhoudingen uitgebreid aandacht moeten worden besteed aan de ‘waarom’-vraag en ingegaan moeten worden op het belang van het voorgenomen besluit voor de (Nederlandse) dochteronderneming.
Hof Amsterdam (OK), 14 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:21t