Een drietal ondernemingsraden, alsmede een personeelsvertegenwoordiging van de Nederlandse tak van een internationale onderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging van en de handel in hulpmiddelen gebulkt bij de winning van olie en gas, heeft zich aanvankelijk tot de Bedrijfscommissie Markt I en daarna tot de rechtbank, sector kanton gewend inzake de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad. Aanvankelijk had de bedrijfscommissie aan partijen geadviseerd om overleg met elkaar tot een nadere invulling te komen: over een structuur rondom een centrale ondernemingsraad en daaronder hangende decentrale medezeggenschapsorganen. De bedrijfscommissie merkte daarbij op dat een centrale ondernemingsraad een werkbare mogelijkheid indien sprake is van een volwaardige en dekkende structuur. dat wil, zeggen dat alle vestigingen en onderdelen van de organisatie daarbij zijn betrokken en dat het in van belang is dat alle onderdelen in de medezeggenschap participeren. De rechtbank oordeelt anders. Deze oordeelt dat aangezien de ondernemingen in zodanige mate samenhangen dat de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad bevorderlijk kan zijn voor een goede toepassing van de WOR en aangezien uiteindelijk slechts een ondernemingsraad en een personeelsvertegenwoordiging dreigen te resteren, de instelling van een centrale ondernemingsraad voor de overige ondernemingen feitelijk geen medezeggenschap op hetzelfde niveau als een ondernemingsraad oplevert. De instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad acht de rechtbank wenselijk.
Wet op de ondernemingsraden (WOR)
Rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht
Sectie kanton – locatie Haarlem, 8 april 2013 593983/ EJ VERZ 12 – 285
Feiten
De Nederlandse BV die hier in rechte wordt aangesproken maakt deel uit van een internationale onderneming met vestigingen over de hele wereld. De Nederlandse onderneming bestaat uit een verzameling van bedrijven die zich bezighouden met de vervaardiging van en de handel in hulpmiddelen gebruikt bij de winning van olie en gas. De onderneming is in Nederland verspreid over acht locaties, waar in totaal circa 300 werknemers werkzaam zijn. De diensten die in Nederland worden aangeboden zijn internationaal gegroepeerd in productlines. Bij drie van de Nederlandse ondernemingen zijn ondernemingsraden (or’en) ingesteld en bij een Nederlandse onderneming is een personeelsvertegenwoordiging (PVT) ingesteld. Bij de overige ondernemingen in Nederland zijn geen medezeggenschapsorganen ingesteld. Tussen de drie ondernemingsraden en de PVT enerzijds en de Nederlandse BV anderzijds is in de loop van 2012 verschil van mening ontstaan over de vraag of een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GOR) dan wel een centrale ondernemingsraad (COR) zou moeten worden ingesteld.
In de zomer van 2012 heeft de or uit hoofde van de algemene geschillenregeling van artikel 36 WOR de Bedrijfscommissie Markt I om advies en bemiddeling gevraagd. De Bedrijfscommissie heeft partijen geadviseerd om in overleg met elkaar tot een nadere invulling te komen over een structuur rondom een COR en daaronder hangende decentrale medezeggenschaporganen. Het daaropvolgende overleg .heeft echter niet tot een oplossing geleid, waarop beide partijen de Bedrijfscommissie hebben gevraagd om een advies uit te brengen. De Bedrijfscommissie heeft daarop geadviseerd dat een medezeggenschapstructuur rondom een COR een werkbare mogelijkheid is, indien sprake is van een volwaardige en dekkende structuur, dat wil zeggen dat alle vestigingen en onderdelen van de organisatie daarbij zijn betrokken. De Bedrijfscommissie acht het dus van belang dat alle onderdelen in de medezeggenschap participeren.
Hierop hebben de or’en en de PVT zich gewend tot de rechtbank Noord-Holland met het verzoek te verklaren dat de instelling van een GOR .het meest bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR binnen de onderneming en te bepalen dat verkort weergegeven – de onderneming al het nodige moet doen om te komen tot de instelling van een GOR.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt dat de vraag die in deze zaak beantwoord dient te worden is, of het instellen van een GOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR in de betrokken ondernemingen. Een dergelijke bevorderlijkheid is aanwezig wanneer er sprake is van meerdere ondernemingen die zo sterk met elkaar samenhangen naar aard, structuur en management dat de instelling van afzonderlijke or’en minder effectief is en/of wanneer sprake is van twee of meer ondernemingen die ieder op zich niet aan de getalsgrens voor het instellen van een ondernemingsraad voldoen maar die tezamen wel de genoemde getalsgrens halen. Zo .kan bereikt worden dat binnen een samenhangend verband van ondernemingen ook de werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen die te klein zijn voor de instelling van een eigen or, toch in een or vertegenwoordigd zijn. Op dit punt is de rechtbank in de eerste plaats van oordeel dat in elk geval in enige mate sprake is van een gezamenlijk beleid op financieel, operationeel en personeelsniveau van de Nederlandse ondernemingen. Het gaat daarbij om een gezamenlijk HR-beleid, een gezamenlijke salesafdeling, een logistiek systeem en diverse gemeenschappelijke bedrijfspolicies. Ook is sprake van een HR-manager voor Nederland. Dat niet alle productlines hierin participeren en dat de verschillende productlines inhoudelijk en hiërarchisch internationaal door een eigen leidinggevende worden aangestuurd maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank worden geoordeeld dat de ondernemingen in zodanige mate samenhangen dat de instelling van een GOR bevorderlijk kan zijn voor een goede toepassing van de WOR. Omdat daarnaast een feit is dat vijf van de in Nederland gevestigde ondernemingen reeds nu niet voldoen aan de getalsgrens voor instelling van een OR en dat onweersproken is dat van twee van de drie ondernemingsraden in de loop van 2013 de zittingstermijn afloopt terwijl de betreffende ondernemingen niet meer voldoen aan de getalsgrens, zodat geen nieuwe or hoeft te worden ingesteld, zouden uiteindelijk slechts een or en een PVT resteren. Dit zou ertoe leiden dat de overige ondernemingen feitelijk geen medezeggenschap zouden hebben op hetzelfde niveau als een or in geval van instelling van een COR. Ook om die reden acht de rechtbank, anders dan de Bedrijfscommissie, de instelling van een GOR wenselijk.
Omdat partijen ook geen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder een COR werkbaar zou kunnen zijn, gelet op het feit voorts dat in een substantieel gedeelte van de Nederlandse ondernemingen geen medezeggenschap geborgd is, acht de rechtbank de instelling van een GOR toewijsbaar. Ten slotte het feit dat sprake is van de eerder aangehaalde centrale aansturing in een aantal van ondernemingen op diverse onderwerpen, is een GOR daarom het meest bevorderlijk voor de juiste toepassing van de WOR. De rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem wijst de verzoeken van de gezamenlijke or’en en de PVT dan ook toe.
Aantekening
Belangrijk voor het oordeel van de rechtbank lijkt te zijn geweest dat waar in de loop van 2013 bij zeven van de negen in Nederland gevestigde ondernemingen van de Nederlandse BV straks geen or meer bestaat, binnen de instelling van een COR – waarin vanuit alle ondernemingen een afvaardiging participeert – voor een belangrijk deel van de ondernemingen feitelijk geen medezeggenschap zal bestaan. Ook om die reden komt de rechtbank, anders dan de Bedrijfscommissie, uit op de wenselijkheid van de instelling van een GOR. Het lijkt niet onaannemelijk dat indien alle of de meeste van de ondernemingen een or zouden (blijven) kennen, ook de rechtbank de instelling van een COR wenselijker zou hebben gevonden.
Let op
Anders dan voor het instellen van een centrale ondernemingsraad geldt, voor de instelling van een groepsondernemingsraad dat de ondernemingen die door deze, groepsondernemingsraad worden afgedekt een zekere mate van samenhang dienen te vertonen in aard, structuur en management. Daarnaast geldt zowel voor de instelling van een centrale ondernemingsraad als voor de instelling van een groepsondernemingsraad dat dit bevorderlijk moet zijn voor een goede toepassing van de WOR ten aanzien van de betrokken ondernemingen.