HomeActueelPublicatiesStakingsrecht verruimd

Stakingsrecht verruimd

Geplaatst:
Rechtspraak voor Medezeggenschapsrecht – Diversen – Juli 2015 pag. 21-22

In kort geding zijn in 2013 door de voorzieningenrechter acties van vakbond FNV AbvaKabo verboden. De in deze uitspraak aan de orde zijnde collectieve acties in de vorm van bezettingen van of het versperren van de toegang tot meerdere locaties van verpleeg- en verzorginstellingen, werden door de kortgedingrechter en ook in hoger beroep door het Gerechtshof Amsterdam, in strijd met de zogenoemde `spelregels’ geacht. Een collectieve actie zou volgens het Hof slechts geoorloofd zijn indien die van tevoren is aangekondigd en deze mag bovendien slechts worden ingezet als “ultimum remedium”, dat wil zeggen indien de vakbond geen andere middelen meer voorhanden heeft om tot het nagestreefde resultaat te komen. De Hoge Raad denkt bier echter anders over en vernietigt het arrest van het Hof.


Artikel 6 lid 4 ESH
Hoge Raad, 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1687


Feiten

Een vakbond in de sector verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg en kraamzorg (VVT) heeft in 2013 actie gevoerd bij een zorgaanbieder die op 35 locaties in Amsterdam instellingen exploiteert. De werknemers in de zorg vallen onder de cao verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (cao VVT). Op initiatief van de vakbond heeft overleg plaatsgevonden over de arbeidsvoorwaarden van de beide zorgaanbieder werkzame personen. Toen dit overleg niet het gewenste resultaat opleverde, heeft de vakbond driemaal een collectieve actie in de vorm van een werkonderbreking van telkens twee uur georganiseerd binnen een locatie van de zorgaanbieder.

In februari 2013 hebben personeelsleden van de zorgaanbieder, onder wie leden van de vakbond, met anderen actie gevoerd in een van de instellingen van de zorgaanbieder. Gedurende die actie werden bestuurders en niet bij de actie betrokken leidinggevenden niet in de instelling toegelaten. In kort geding heeft de zorgaanbieder hierop gevorderd dat de vakbond zou worden verboden bezettingen te organiseren binnen een van haar locaties of de toegang tot die locaties te belemmeren.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft het Hof het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd, maar de vakbond nog altijd verboden een onaangekondigde collectieve actie te organiseren waarbij locaties worden bezet en of de toegang wordt belemmerd. In cassatie bij de Hoge Raad komt de vraag aan de orde hoe ver het recht op collectieve actie reikt en welke beperkingen hieraan kunnen worden gesteld.

Oordeel Hoge Raad

Het Hof had geoordeeld dat bij de beoordeling van de vraag of een collectieve actie onder de bescherming van artikel 6 lid 4 ESH valt, geoordeeld moet worden aan de hand van de in de rechtspraak ontwikkelde zwaarwegende procedureregels, de zogenoemde spelregels. Die spelregels zijn:

  • Dat een collectieve actie van werknemers tijdig aan de werkgever behoort te worden aangezegd;
  • Dat de actie een ‘ultimum remedium’ dient te zijn (een laatste redmiddel). Er dient derhalve geen ander middel meer voorhanden te zijn om het door de vakbond gewenste resultaat te bereiken.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en oordeelt wezenlijk anders over het recht op collectieve actie (het stakingsrecht in de volksmond).
Onder verwijzing naar een eerder arrest van de Hoge Raad (Enerco, ECLI:NL:HR:2014:3077) stelt de Hoge Raad voorop dat artikel 6, aanhef en onder 4, van het Europees Sociaal Handvest (ESH) rechtstreekse werking heeft in Nederland. Deze bepaling erkent het recht van collectieve actie, inclusief het stakingsrecht. De strekking van deze bepaling is het waarborgen van de doeltreffende uitoefening op het recht op collectief onderhandelen. Dat maakt, mede gelet op het karakter van dit recht als sociaal grondrecht, dat er geen aanleiding is het begrip collectief optreden beperkt uit te leggen. Het staat de vakbond in beginsel dan ook vrij te kiezen door welk middel zij haar doel wil bereiken.
De spelregels, zo oordeelt de Hoge Raad, zijn niet langer een zelfstandige maatstaf om te beoordelen of een collectieve actie rechtmatig is. Wel zijn het nog ‘gezichtspunten’ bij de beoordeling of de actie moet worden beperkt of verboden, maar er kan bijvoorbeeld niet langer in zijn algemeenheid als zelfstandige voorwaarde voor de toelaatbaarheid van een collectieve actie worden gesteld dat de collectieve actie als `uiterste middel’ wordt ingezet.

Dit betekent dat, indien de organisatoren van een collectieve actie aannemelijk kunnen maken dat de actie redelijkerwijze kan bijdragen aan doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen, deze actie valt onder het bereik van het ESH en dus in beginsel moet worden aangemerkt als een rechtmatige uitoefening van het sociale grondrecht op collectieve actie.

Het ligt dan op de weg van de werkgever of van een derde die eist.dat de uitoefening van het recht op collectieve actie wordt beperkt of uitgesloten, om aannemelijk te maken dat die beperking of uitsluiting naar de maatstaf van artikel G ESH gerechtvaardigd is.

Artikel G ESH omschrijft wanneer en op welke wijze beperkingen van het ESH aan de orde kunnen zijn. Een beperking kan in het kader van collectieve actie slechts aan de orde zijn indien beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn, zo stelt de Hoge Raad. Bij de beoordeling van de vraag of een beperking of uitsluiting maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk is dienen alle omstandigheden van het geval mee te wegen en kunnen onder meer van belang zijn:

  • de aard en duur van de actie;
  • de verhouding tussen de actie en het daarmee nagestreefde doel om; de daardoor veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden; en de aard van die belangen en die schade.

In dat verband kan ook betekenis toekomen aan het antwoord op de vraag of de spelregels zijn nageleefd. De Hoge Raad merkt voorts nog op dat als de actie mede personen treft met een bijzondere kwetsbaarheid, zoals jeugdigen, gehandicapten, senioren en anderen die in bijzondere mate zorg behoeven, in die zin dat zij afbreuk doet aan de mogelijkheid van hun verzorging waardoor die personen worden blootgesteld aan het gevaar dat hun gezondheid wordt geschaad, de actie op grond van artikel G ESH al snel als onrechtmatig moet worden aangemerkt. De stelplicht en bewijslast bij dit alles berusten in beginsel echter op de partij die een verbod of beperking vordert.

Aantekening

In Nederland zijn collectieve acties, waaronder stakingen, werkonderbrekingen, stiptheids- of langzaamaanacties en dus ook bedrijfsbezettingen moeten worden begrepen, jarenlang te streng beoordeeld door rechters en te snel verboden. Op dit punt werd het Europees Sociaal Handvest in de praktijk te strikt ginterpreteerd in Nederland. Met dit arrest van de Hoge Raad is voor lagere rechters duidelijk hoe een collectieve actie moet worden getoetst en onder welke omstandigheden een verbod of beperking kan worden opgelegd.


Let op

De Hoge Raad waakt over de eenheid van het recht. In cassatie wordt zodoende alleen de juistheid van de toepassing van het recht door de lagere rechters getoetst. Over de feiten wordt door de Hoge Raad niet meer geoordeeld.

Deel dit artikel

Besproken rechtsgebieden

Lees meer over de auteurs

Hebt u een vraag?

Neem contact met ons op of laat uw gegevens achter, zodat we u kunnen bellen.

Laat ons u bellen