Op grond van artikel 27 lid 1 sub d WOR heeft de OR instemmingsrecht op een voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden, het ziekteverzuim of het re-integratiebeleid.
Voorbeelden daarvan zijn:
- de inhoud en organisatie van de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E);
- de keuze van en het contract met de arbodienst;
- de inrichting van de interne arbodienst;
- de taken van de preventiemedewerker;
- de organisatie van de bedrijfshulpverlening.
Op 24 januari 2017 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel om de Arbowet te wijzigen. Het wetsvoorstel treedt definitief in werking op 1 juli 2017. Voor lopende contracten met arbodienstverleners zal na het ingaan van de wetswijziging een overgangsperiode van een jaar gelden.
Het wetsvoorstel om de Arbowet te wijzigen is ontstaan vanuit de wens de betrokkenheid van zowel de werkgevers als de werknemers bij de arbodienstverlening én de preventie in het bedrijf te versterken De voorgestelde wijzigingen vloeien vooral voort uit het SER advies “Betere zorg voor werkenden” van 19 september 2014. De SER schetst in dit advies een toekomstvisie voor een kwalitatief betere arbeidsgerelateerde zorg: effectiever, met meer kennis van zaken, met aandacht voor preventie en re-integratie en toegankelijk voor alle werkenden. Arbeidsgerelateerde zorg betreft de zorg voor alle werkenden die is gericht op behoud, herstel en verbetering van de gezondheid en duurzame inzetbaarheid van werkenden. Met werkenden worden in het advies bedoeld: (flex)werknemers, maar ook zzp’ers en werkzoekenden. De SER signaleerde onder meer knelpunten zoals onvoldoende samenwerking tussen de bedrijfsarts en de reguliere zorg, een tekortschietend vertrouwen in de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, het onvoldoende herkennen en melden van beroepsziekten, tekortschietende instroom in de opleiding tot bedrijfsarts en onvoldoende aandacht voor preventie. De SER stelt dat bij de arbeidsgerelateerde zorg in de toekomst rekening dient te worden gehouden met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Zo dienen volgens de SER ook de groeiende groep werkenden met een andere arbeidsrelatie dan een vast dienstverband toegang te hebben tot adequate en kwalitatief goede arbeidsgerelateerde zorg.
De wijzigingen in de Arbowet leiden onder meer tot:
- versterking van de positie van de preventiemedewerker en samenwerking met de arbodienstverleners;
- verduidelijking adviserende rol van de bedrijfsarts;
- minimumeisen voor het basiscontract met de arbodienstverlener;
- werknemers krijgen vrije toegang tot de bedrijfsarts en recht op een second opinion.
De preventiemedewerker
De minimale taken van een preventiemedewerker betreffen het meewerken aan de RI&E, het meewerken aan het uitvoeren van maatregelen die in een Plan van Aanpak staan en overleg voeren met de OR. Een preventiemedewerker kan ook bijvoorbeeld het juist gebruik van beschermingsmiddelen bewaken of instructie geven over het gebruik van gevaarlijke stoffen. Sinds 2005 is verplicht om een preventiemedewerker te hebben binnen een organisatie. Op grond van artikel 13 Arbowet wijst de werkgever een of meer preventiemedewerkers aan.
Hoe wordt de positie van de OR en de preventiemedewerker nou versterkt dankzij de wijzigingen in de Arbowet? Tót de wetswijziging had de OR in ieder geval instemmingsrecht over het aanstellen van de preventiemedewerker. Het instemmingsrecht betreft dan de volgende onderwerpen:
- Taken, bevoegdheden, vereiste ervaring en capaciteiten van de preventiemedewerker;
- Beschikbare faciliteiten voor de preventiemedewerker;
- Plek in de organisatie van de preventiemedewerker.
De SER constateerde in het advies dat er onvoldoende aandacht was voor preventie. Dat leidt – aldus de SER – indirect tot hoger verzuim. De arbeidsinspectie bespeurde bovendien bij bedrijven een afname van aandacht voor preventie. Al met al neemt volgens de SER de preventiemedewerker een ondergeschikte positie in. Dat is onwenselijk.
Met het gewijzigde artikel 13 krijgt de OR ook instemmingsrecht over de persoon van de preventiemedewerker en diens positionering in de organisatie. daarmee wordt beoogd de positie van de preventiemedewerker binnen de organisatie te versterken Deze instemming van de OR betekent dat er draagvlak binnen de organisatie bestaat voor die preventiemedewerker. Van de andere kant heeft de wetgever hiermee ook bedoeld de OR medeverantwoordelijk te maken voor het goed functioneren van de preventiemedewerker. De OR kan dit natuurlijk aangrijpen om een nadrukkelijke rol bij het onderwerp ‘preventie’ te spelen.