Een directeur van een familiebedrijf probeert via een enquêteprocedure door een speciaal daartoe opgerichte personeelsvertegenwoordiging (pvt) zijn dreigende ontslag te voorkomen. De ondernemingskamer wijst dit af.
Binnen een familiebedrijf ontstaat een twist tussen de vader, die aandeelhouders is van de onderneming, en de zoon, die de directeur is. Ze verschillen van inzicht over de bedrijfsvoering. De zoon meldt zich vervolgens ziek. De vader stelt daarop een interim-bedrijfsleider aan en gaat ook zelf weer fulltime in de onderneming werken. Er wordt een ontslagprocedure gestart om de zoon te ontslaan. Tijdens een personeelsbijeenkomst waarbij de zoon en vier personeelsleden aanwezig zijn, is besloten een pvt in te stellen. Tevens sluit de zoon als directeur met de pvt een overeenkomst waarbij de bevoegdheid tot het uitoefenen van het enquêterecht wordt toegekend.
Daarop start de pvt een enquêteprocedure.
Ondernemingskamer
De pvt heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gang van zaken met betrekking tot het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de zoon op zichzelf gegronde redenen vormt voor twijfel aan een juist beleid. Het mag zo zijn dat met het vertrek van de zoon als bestuurder van de onderneming nuttige kennis verloren gaat, maar dit is inherent aan het vertrek van een bestuurder. De vrees voor stuurloosheid is gelet op de aanstelling van een interim-bestuurder en de terugkeer van de vader in de bedrijfsleiding onterecht. Daarmee is, voorlopig, voorzien in het bestuur en de dagelijkse leiding van de onderneming. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd of gebleken die de vrees wettigen dat werknemers die essentieel zijn voor een goede gang van zaken in de onderneming, haar de rug toekeren.
Ook is onvoldoende concreet toegelicht dat onrust onder het personeel is ontstaan in die mate dat gegronde twijfel aan een juist beleid gerechtvaardigd is. De enkele omstandigheid dat een pvt een enquêteverzoek bij de OK indient is daarvoor onvoldoende. De rechter neemt daarbij mede in aanmerking dat de pvt is ingesteld toen het conflict al tot een uitbarsting was gekomen en dat slechts een klein gedeelte van het personeel op de uitnodiging voor de bijeenkomst is ingegaan en de leden van de pvt heeft verkozen.
Al met al heeft de pvt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich zodanige omstandigheden hebben voorgedaan dat dit gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid oplevert.
Commentaar
Dit is de zesde beschikking in een enquêteprocedure die door een or of pvt is gestart,. In alle gevallen is deze extra bevoegdheid toegekend door de bestuurder op het moment dat er een conflict was ontstaan, waarbij hij ontslagen dreigde te worden. Dit is de eerste keer dat de rechter het verzoek afwijst. In eerdere zaken waren de partijen het er mee eens dat de rechter een oplossing in de ontstane patstelling moest creëren. Daar was in deze zaak geen sprake van. De onderneming was niet stuurloos. Er was alleen een wisseling van de wacht doorgevoerd aan de top. Wil een pvt in een dergelijke situatie succes hebben met een enquêteverzoek, dan moet zij aannemelijk maken dat het belang van de onderneming vergt dat er wordt ingegrepen. Dat belang is niet gelijk aan het belang van de bestuurder die ontslagen dreigt te worden.
(OK 15 april 2010, ARO 2010/84 (pvt SIV BV)
Loe Sprengers