De functie van een bestuurder in de zorg komt als gevolg van een herziening van de topstructuur te vervallen. In een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst komt bij de kantonrechter de vraag aan de orde of de beëindigingsvergoeding waarop de bestuurder aanspraak maakt in overeenstemming is met de Beloningscode voor Bestuurders in de Zorg (BBZ) en met de Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen (WNT).
Artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek
Artikelen 2.10 en 73 Wet Normering Bezoldiging Topfunctionarissen
Rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, kantonrechter, 21 maart 2014 – ECLI:NL:RBROT:2014:2095
Feiten
Een werkneemster is in 1985 in dienst getreden bij een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp. Per 1 januari 2009 is zij benoemd tot lid van de Raad van Bestuur. Bij die gelegenheid is een arbeidsovereenkomst gesloten waarin is overeengekomen dat indien de arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van de werkgever, de werkneemster aanspraak kan maken op een schadevergoeding met een maximum van twee maal het laatstgenoten jaarsalaris. Het jaarsalaris van de werkneemster bedraagt per 1 januari 2012 € 130.000 bruto. Op 15 november 2012 is een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan. Hierin is vermeld dat de Raad van Toezicht na overleg met de werkneemster de Beloningscode voor Bestuurders in de Zorg (BBZ) heeft toegepast voor het vaststellen van de beloning. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat op de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan de BBZ van toepassing is. Bij tussentijdse beëindiging op initiatief van de werkgever is overeengekomen dat maximaal een jaarsalaris als schadevergoeding zal worden betaald. Als gevolg van een herziening van de topstructuur, waarover de ondernemingsraad in december 2013 positief heeft geadviseerd, is de functie van de werkneemster komen te vervallen.
Oordeel kantonrechter
De werkgever verzoekt om de arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden onder toekenning van een vergoeding aan de werkneemster van € 130.000,-. in overeenstemming met de overeengekomen afvloeiingsregeling en de BBZ. De werkneemster verweert zich en stelt dat in geval van ontbinding een vergoeding moet worden toegekend van € 433333,- conform de neutrale kantonrechtersformule, dan wel € 351.000,- gebaseerd op de cumulatieve waarde van de wachtgeldregeling van de CAO Jeugdzorg conform het sociaal plan, dan wel € 260.000,- conform de in het contract van 1 januari 2009 overeengekomen beëindigingsvergoeding. Zij stelt daartoe dat de arbeidsovereenkomst van 15 november 2012, met- daarin een contractuele vergoeding van €130.000,–, op grond van het overgangsrecht van de WNT onder de werking van het WNT valt waardoor teruggevallen moet worden op de eerdere arbeidsovereenkomst, van januari 2009, met daarin een afvloeiingsvergoeding van € 260.000,-.
De kantonrechter stelt vast dat de BBZ en de WNT van toepassing zijn. Tot de omstandigheden die de kantonrechter in zijn beschouwing moet betrekken, is onder meer te rekenen de omstandigheid dat de WNT en de BBZ van toepassing zijn en dat partijen in het recente verleden de arbeidsvoorwaarden hierop hebben afgestemd. Het enige criterium waaraan de vergoeding moet voldoen, is dat deze met het oog op de omstandigheden billijk moet zijn. In de vaststelling daarvan is de kantonrechter viii en wordt hij niet beperkt door de WNT of door de overeengekomen beeindigingsvergoeding. Vervolgens bepaalt de kantonrechter echter dat bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding niet de kantonrechtersformule als uitgangspunt zal gelden, maar de WNT. De daarin opgenomen maximering van de ontslagvergoeding vormt immers een in recente wetgeving verankerde neerslag van het maatschappelijk breed gedragen gevoelen dat in de (semi) publieke sector in beginsel geen plaats meer is voor hoge ontslagvergoedingen die betaald worden uit de publieke middelen. Daarom wordt voor de beoordeling van de hoogte van de vergoeding, de WNT-norm als uitgangspunt gebruikt en zal beoordeeld worden of de overeengekomen en aangeboden vergoeding tegen deze achtergrond tot een apert onbillijk resultaat leidt.
Met de gewijzigde arbeidsovereenkomst van november 2012 heeft de werkgever de overeengekomen beëindigingsvergoeding (meer) in overeenstemming willen brengen met de normen van de BBZ en de WNT die korte tijd later, per 1 januari 2013 in werking trad. De werkneemster heeft met de wijziging ingestemd en heeft daarmee kennelijk aanvaard dat de voorheen overeengekomen beëindigingsvergoeding niet meer spoort met de gewijzigde opvattingen ten aanzien van de hoogte van toe te kennen vergoedingen aan bestuurders in de zorgsector. Het standpunt dat werkneemster nu in de procedure inneemt, verdraagt zich niet met de opvatting waarvan zij door het ondertekenen van het nieuwe arbeidscontact blijk gaf, zo oordeelt de kantonrechter.
De kantonrechter overweegt dan nog dat ofschoon hij niet gebonden is aan de door partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding, deze in sterke mate normerend is voor de toe te kennen vergoeding omdat partijen immers zelf door de vergoeding overeen te komen ervan blijk hebben gegeven die vergoeding in beginsel redelijk te vinden. Nog minder reden om van de overeengekomen vergoeding of te wijken is er als de aanpassing recentelijk heeft plaatsgevonden met een bestuurder van wie verwacht mag worden dat zij de redenen van de aanpassing goed begrijpt en de gevolgen daarvan kan overzien. De kantonrechter ziet dan ook geen bijzondere omstandigheden die voldoende aanleiding geven om een hogere vergoeding toe te kennen dan de overeengekomen en aangeboden vergoeding van € 130.000,-. De kantonrechter ontbindt dan ook de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding van € 130.000,-.
Aantekening
De WNT is per 1 januari 2013 in werking getreden. Daarmee is een wettelijk maximum voor de bezoldigingen van bestuurders in de zorg een gegeven. Omdat er voor 2013 nog geen ministeriele regeling van kracht was voor de zorg, hebben de besturen van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorg en welzijn (NVTZ) en de Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD) besloten voor 2013 de BBZ te handhaven als systematiek voor de beloning, met dien verstande dat het WNT maximum (voor 2014 € 230.474,- maximale bezoldiging inclusief onkostenvergoeding en pensioenbijdrage, exclusief sociale verzekeringspremies en onbelaste onkostenvergoedingen) niet mag worden overschreden. Vanaf dit jaar zal een ministeriele regeling nadere invulling geven aan de maximale beloningen onder het wettelijk WNT maximum.
Let op
Het inkomen van een topfunctionaris in de (semi)publieke sector mag maximaal 130% van een ministersalaris zijn. De WNT geldt onder andere voor topfunctionarissen van publieke instellingen, bijvoorbeeld ministeries en (semi) publieke organisaties, zoals ziekenhuizen, scholen en publieke omroepen. De WNT geldt ook voor instellingen die een groot deel van hun inkomsten uit subsidie ontvangen. Voor zorgverzekeraars geldt niet de algemene WNT-norm, maar een eigen (sectorale) norm. Voor zorginstellingen, onderwijsinstellingen, cultuurfondsen en woningcorporaties gelden specifieke staffels met maxima die lager zijn dan de algemene WNT-norm. Instellingen moeten altijd openbaar maken wat (voormalige) topfunctionarissen verdienen en hoeveel ontslagvergoeding zij hebben ontvangen. Overschrijdingen van de norm moeten worden gemotiveerd.