HomeActueelPublicatiesFaciliteiten voor de OR

Faciliteiten voor de OR

Reeks: De wettelijke rechten van de OR uitgelegd, deel 7.

OR/magazine oktober 2021, p. 26-27

Ondernemingsraden (en hun commissies) hebben voldoende faciliteiten nodig om het OR-werk goed te kunnen doen. Dat betekent dat de OR voldoende tijd moet hebben om zijn werk te kunnen doen, én moet kunnen beschikken over de noodzakelijke voorzieningen.

Het uitgangspunt van de WOR is dat alle faciliteiten ter beschikking moeten worden gesteld die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taak van de ondernemingsraad. We noemen de voornaamste.

Faciliteiten

In artikel 17 lid 1 WOR is geregeld dat de OR (en zijn commissies) gebruik moeten kunnen maken van de voorzieningen waarover de ondernemer kan beschikken én die hij voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig heeft. Denk bijvoorbeeld aan een vergaderruimte, kopieerfaciliteiten, internet etc.

Ambtelijk secretaris

Een ambtelijk secretaris is geen verplichte voorziening in de zin van artikel 17 lid 1 WOR; de ondernemer kan hierover niet als zodanig beschikken, oordeelde de Hoge Raad in 1986. Op grond van een cao of afspraken met de ondernemer kan een OR wel recht hebben op ambtelijke ondersteuning.

Achterban

Een belangrijke voorziening is het wettelijk recht van de OR om te kunnen overleggen met zijn achterban. Ook dit staat in artikel 17 lid 1 WOR.

Vergadertijd

Vergaderingen dienen zoveel mogelijk tijdens normale arbeidstijd plaats te vinden. OR-leden behouden daarbij hun aanspraak op loon. Dit is geregeld in artikel 17 lid 2 en 3 WOR. Onder vergadertijd valt ook de tijd die gemoeid is met de voorbereiding van en het directe nawerk van de vergadering. Volgens de kantonrechter Den Haag moest de noodzakelijke reistijd voor een OR-lid dat voor OR-vergadering van Limburg naar Den Haag moest reizen, ook als vergadertijd worden gezien.

Onderling beraad

OR-leden hebben naast de vergadertijd recht op een aantal uren die zij in werktijd en met behoud van loon vrij mogen besteden aan: [ops]
• onderling beraad: overleg tussen OR-leden buiten de vergaderingen om;
• overleg met andere personen binnen of buiten de onderneming over onderwerpen waarbij de OR betrokken is. Bijvoorbeeld de achterban, een intern of externe deskundige of een vakbondsbestuurder;
• voor kennisneming van de arbeidsomstandigheden in de onderneming.

Dit is geregeld in artikel 18 lid 1 WOR. De OR bepaalt zelf hoe hij deze uren invult. Ondernemer en ondernemingsraad dienen met elkaar af te spreken hoeveel uren een OR-lid jaarlijks hieraan mag besteden. Volgens de WOR moet dit worden vastgesteld op een zodanig aantal uren als voor de vervulling van de taak redelijkerwijs nodig is. Er mag daarbij een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende OR-leden. Zo wordt vaak afgesproken dat voorzitter en secretaris meer uren krijgen dan de overige OR-leden. Het is aan de OR om aan te tonen hoeveel uren hij redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Er
geldt wel een wettelijk minimum van 60 uur per lid per jaar (artikel 18 lid 3 WOR). Let wel, deze uren komen bovenop de uren voor vergadertijd.

Inpassing en beloning or-werk

OR-werk is “gewoon” werk en dient zoveel mogelijk binnen
de normale werktijd plaats te vinden en als zodanig te worden beloond. Voor OR-leden die in deeltijd of in onregelmatige diensten werken, is het niet altijd mogelijk om het OR-werk binnen de normale arbeidstijd te verrichten. OR en ondernemer zullen dan afspraken moeten maken over hoe het OR-werk in de arbeidstijd wordt ingepast (op grond van artikel 17 en 18 WOR). De WOR regelt niet hoe ze dat moeten doen. Deze inpassing zal wel zo moeten zijn dat de OR-leden in de gelegenheid zijn om op een behoorlijke manier aan het OR-werk deel te nemen, zo oordeelde de kantonrechter in Amsterdam. Het kan raadzaam zijn om afspraken te maken over hoe deze uren beloond worden. Dit kan in tijd of in geld. Bij het maken van deze afspraken moeten or en ondernemer zich wel realiseren dat het OR-werk wel als normaal werk dient
te worden beloond. Er zal dus aangesloten moeten worden bij wat andere medewerkers, die niet in de or zitten, in een vergelijkbare situatie ontvangen. Een OR-lid dat in deeltijd werkte en daardoor regelmatig vanwege het OR-werk meer uren maakte dan haar contracturen, had (volgens de kantonrechter in Utrecht) recht op betaling van de vakantietoeslag, de winstuitkering en op opbouw van pensioen –
naast een vast uurloon over deze medezeggenschapsuren.

Scholing

Een goed geschoolde OR kan zijn taken beter uitoefenen dan een or met onvoldoende kennis. Dat is ook door de wetgever onderkend. Op grond van de WOR heeft een OR dan ook recht op scholing (artikel 18 lid 2 WOR). De ondernemer is verplicht om de leden van de OR, en ook de leden van een vaste commissie of onderdeelcommissie, in de gelegenheid te stellen om scholing te volgen van voldoende kwaliteit. Het aantal dagen waarop scholing mag worden gevolgd moeten ondernemer en or samen afstemmen. Ook hier geldt echter een wettelijk minimum (artikel 18 lid 3 WOR). Voor OR-leden die niet tevens lid zijn van een
commissie, geldt dat het aantal dagen niet lager vastgesteld kan worden dan op vijf per jaar. Voor commissieleden die niet óók lid zijn van de OR, geldt een minimum van 3 dagen. En voor OR-leden die ook lid zijn van een commissie geldt een minimum van acht scholingsdagen per jaar. Het is aan de OR zelf om te bepalen welke cursussen of scholingen worden gevolgd. De kosten voor scholing komen voor rekening van de ondernemer (artikel 22 lid 3 WOR). Het gaat daarbij om kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak. De SER stelt ieder jaar richtbedragen vast voor een scholing.

Faciliteitenregeling

De WOR laat de invulling van welke faciliteiten een or redelijkerwijs nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak, veelal over aan het overleg tussen or en ondernemer. Het verdient aanbeveling om hierover concrete afspraken te maken en deze vast te leggen in een faciliteitenregeling. Denk daarbij aan afspraken over hoeveel uren ieder OR-lid jaarlijks met behoud van loon aan or-werk mag besteden (artikel 18 lid 1 WOR), en het aantal scholingsdagen per jaar (artikel 18 lid 2 WOR). Daarnaast kan het verstandig zijn om ook afspraken te maken over de manier waarop het OR-werk in de arbeidstijd wordt ingepast. Daarbij mag niet van het wettelijke minimum worden afgeweken. Afspraken over meer en aanvullende faciliteiten mogen uiteraard wel. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een afspraak over het aantal uren ambtelijke
ondersteuning waarop de or recht heeft.

 

Reeks De Wettelijke rechten van de OR uitgelegd
1. Artikel 24 voor wezenlijke invloed
2. Het initiatiefrecht: ‘verstopte’ bevoegdheid met veel mogelijkheden
3. Zorgtaken van de OR
4. Zes tips voor omgaan met vertrouwelijke informatie
5. WOR bij de overheid: Rechtspraak strikter dan bedoeld
6. Het OR-reglement: wat legt de OR allemaal vast?
7. Faciliteiten voor de OR

Deel dit artikel

Besproken rechtsgebieden

Lees meer over de auteurs

Hebt u een vraag?

Neem contact met ons op of laat uw gegevens achter, zodat we u kunnen bellen.

Laat ons u bellen